354 MAANDAG 5 SEPTEMBER 1932. Verzoek van F. N. Scliröder oin schadeloosstelling, (van Es e.a.) mocht zijn het veer 500 M. te verplaatsen en geld noodig heeft om een nieuw bootje aan te schaffen of het tegen woordige te laten repareeren. De man heeft echter niet doen blijken, dat hij pogingen heeft aangewend om op andere wijze in zijn onderhoud te voorzien, en daarom kan, naar spreker meent, de Baad niet anders doen dan zich scharen aan de zijde van Burgemeester en Wethouders. Bij wijze van interruptie is gezegd, dat de man invalide is, maar dan is het nog de vraag van welk percentage die invaliditeit is. Ook de Rijksverzekeringsbank houdt in vele opzichten met dat percentage van de invaliditeit rekening. In dit geval zou het niet gemakkelijk zijn vast te stellen. In elk geval is de man nog in staat een werkkring, welke niet te veel van zijn persoon vergt, waar te nemen. Spreker sluit zich daarom bij het gesprokene door de heeren Wil mei en Wilbrink aan en, waar het hoofd van de gemeente niet- alleen is burgemeester, maar ook burgervader, zoodat het op zijn weg ligt iets voor zijn onderdanen te doen, doet spreker in dat opzicht een beroep op den voorzitter van de ver gadering. De heer Manders vindt, in tegenstelling met den heer Wilbrink, de vergelijkingen, door sommige sprekers getrok ken tusschen andere zaken en het geval, dat zich hier voordoet, nog niet zoo onjuist. Dit geval komt in groote trekken overeen met hetgeen is gebeurd met de Zuiderzee- visschers, aan wie ook hun broodwinning werd ontnomen. De vergelijking, gemaakt door den heer Wilbrink, die zeide, dat, indien dit verzoek werd ingewilligd, men indertijd, toen de Haarlemmerstraat voor het verkeer werd afgesloten, aan de daar gevestigde winkeliers evenzeer een schadeloos stelling had moeten uitkeeren, gaat zeker mank, want bij het afsluiten van de Haarlemmerstraat werd aan die men- schen geen broodwinning ontnomen: dezen leden hoogstens alleen schade in hun bedrijf. Iemand, die in een straat een winkel heeft, weet, dat hij rekening heeft te houden met de mogelijkheid, dat die straat zoo nu en dan eenigen tijd voor het verkeer wordt afgesloten. De heer van Es zeide, dat het geen groot algemeen belang was, dat het veer van Schroder bestond, maar dat algemeen belang was toch wel zoo groot, dat de gemeente het noodig oordeelde ter plaatse een brug te bouwen. De heer van Es doet opmerken, dat die brug is gelegd, opdat het rijverkeer er over zou kunnen. Dat kon tijdens het bestaan van het pontje niet. De heer Mamlcrs antwoordt dat, indien steekhoudend was wat de heer van Es zegt, de gemeente reeds lang ter plaatse een grooter veer had moeten hebben. De heer van Es sprak zich zelf verder ook weer tegen; hij vond dit veer geen groot algemeen belang, maar hij wilde het toch verleggen. De heer van Es heeft niet gezegd, dat dat veer verlegd moest worden, maar dat Schroder dat moest verleggen. De heer Manders zegt, dat de heer van Es het in elk geval uitstekend vond, als het verlegd werddan kon die man weer wat verdienen; zijn grootste verdienste zat echter volgens den heer van Es hierin, dat er twee roeivereenigingen aan den overkant waren en wanneer hij dat veer nu beneden waarts verlegt, dan zullen „Njord" en „Die Leythe" wel niet meegaan om door hem overgezet te worden; dat helpt dus weinig. De heer Wilbrink slaat dus de plank geheel mis door vóór te stellen, hem naar verderop te laten verhuizen met zijn veer; dat haalt niets uit, ook omdat de menschen achter de spoorlijn, die vroeger door hem overgezet werden, nu over de brug gaan en dat veer niet meer noodig heb ben. Nu zou spreker de voorkeur geven aan het denkbeeld van den heer Wilmer, om dien man aan eenige betrekking te helpen, zonder eenige bijzondere schadeloosstelling, zoo dat bij weer een broodwinning heeft, maar waar daarop geen kijk is, gevoelt spreker veel voor het voorstel-van Eek, ook al noemt de heer van Es dat ook een zoethou dertje. De Voorzitter sluit zich aan bij de heeren Wilbrink en van Es, die de bedoeling van het voorstel van het College al hebben duidelijk gemaakt. Spreker zou niet gaarne ingaan op de door den heer Wilmer gemaakte onderscheiding tusschen den rechtsplicht en de andere verplichtingen, die de gemeente door haar daden op zich laadt; dat onderwerp zou ver in de theorie van het gemeenterecht kunnen voeren, is inderdaad zeer Verzoek F. N. Schroder om schadeloosstelling. (Voorzitter.) belangrijk en wordt op het oogenblik onder oogen gezien, maar een discussie daarover naar aanleiding van de onder havige zaak zou niet tot zeer veel kunnen leiden. In het algemeen kan spreker den heer WTilmer toestemmen, dat de gemeente herhaaldelijk, behalve rechtsplichten, ook zekere billijkheidsverplichtingen erkent en nakomt, soms ook niet erkent. Is hier echter sprake van een billijkheids verplichting van de gemeente Het veer is ontstaan lang voor hem, die het laatstelijk exploiteerde, door de behoefte die er bestond aan een verbinding met de zwemvereeniging Rijnzichtdaarbij zijn gekomen de roeivereenigingen, eerst „Njord", later „Die Leythe". Naar spreker gebleken is, kon het veer voornamelijk blijven bestaan, doordat beide ver- eenigingen aldus gemakkelijk hun leden tot zich konden trek ken. Nu ziet spreker hier geen billijkheidsverplichting voor de gemeentedeze heeft niet gezegd: ik wil dat veer onmogelijk maken, maar deze achtte een brug noodzakelijk voor ver schillende belangen, die door dat veer absoluut niet gediend werden, n.l. voor voetgangers en rij verkeer. Die redenen haddèn met dat veer niets te maken, want daarvoor kon van dat veer geenerlei gebruik gemaakt worden. Het veer is niet geëxploiteerd op verzoek van de gemeente; die had er allerwaarschijnlijkst ook geen groot belang bij; wel de particulieren, die toevallig uaar die vereenigingen wilden gaan; anderen maakten slechts in geringen getale gebruik van dat veer. Spreker kan dus niet erkennen de stelling, dat die veerdienst eigenlijk gekomen is in de plaats van een dienst, die door de gemeente zelf geëxploiteerd en ter hand genomen moest worden. De gemeente heeft daarover nooit gedacht. In den Raad is ook nooit over de wenschelijkheid van dat veer gesproken, evenmin als over de uitbreiding ervan. De bouw van de brug is op geheel andere gronden verdedigd en aanvaard. De gemeente heeft nooit eenige relatie gehad met den man, die dezen veerdienst op eigen initiatief en voor eigen ver antwoordelijkheid onderhield. Een dergelijke relatie bestaat wel tusschen de gemeente en den man, die het veer aan de Rijn- en Schiekade pacht. De gemeente heeft erkend, dat het algemeen belang betrokken is bij het onderhoud van een veerdienst daar ter plaatse, maar hier is dat het geval niet. Stelt men zich op het standpunt van de billijkheid, dan liggen de voorbeelden, waarin die billijkheid een factor zou worden voor de gemeente om geld uit te geven, voor het opscheppen. Herhaaldelijk neemt de gemeente dingen in eigen beheer, waardoor aan tal van ingezetenen groote schade wordt toegebracht. Toen de gemeente gas ging fabriceeren, was het voor een groot deel uit met den petroleumverkoop en met de kaarsenfabricage. Als de ge meente machines aanschaft voor het reinigen van de straat, is het uit met het werk, dat tal van particulieren kunnen doen. Ieder, die een bedrijf begint, weet te voren, dat hij het risico loopt schade te lijden als de gemeente zich gaat bewegen op het terrein, waarop zijn bedrijf ligt. Er is gezegd: in dit geval lijdt slechts één persoon schade, stel den man dus maar schadeloos. Het is echter meermalen gebeurd, dat de gemeente werken deed uitvoe ren, waardoor één, ten hoogste twee personen schade leden, b.v. bij verbouwing of bij het afsluiten van straten. De schade was dan vaak relatief veel grooter dan in dit geval en toch werd zij niet vergoed. De drooglegging van de Zuiderzee is genoemd, maar spreker kan zich in dit opzicht met de opvatting van den heer van Eek niet vereenigen. Men moest het visscherij be drijf opofferen om iets anders te krijgen en toen heeft de Staat der Nederlanden overwogen wat van grooter belang was, dat het visscherij bedrijf werd opgeofferd en er een landbouwbelang werd gecreëerd of dat het visscherijbedrijf werd behouden. Het landbouwbelang is toen hooger gesteld. Er was in dat geval voor de gemeenschap een geheel andere grond om den Zuiderzeevisschers een schadeloosstelling te geven. Die vergelijking van den heer van Eek gaat dus niet op. Hetzelfde geldt van de vergelijking, door den heer Wilmer getrokken ten aanzien van den verhuurder van een huis. Als hij die vergelijking uitwerkt, zal hij zien, dat zijn redeneering, dat men met billijkheidsgronden rekening heeft te houden, hem ertoe zal moeten brengen aan te kloppen bij de roeivereenigingen, waarvan de leden het meest van dit veer hebben geprofiteerd, maar niet bij de gemeente. Spreker is het eens met de redeneering van den heer Wilbrink, die de mogelijkheid opperde, dat Schroder zijn veer verplaatste naar elders. Daartegen zou geen bezwaar bestaan en de gemeente zou daarbij gaarne hulp willen verleenen. Van bestuursstandpunt is het echter onjuist en verkeerd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 6