GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 121 OTGEKOMEN iTUKKËUf. N°. 178. Leiden, 18 Augustus 1932. In ons voorstel, opgenomen in Ingek. Stukken No. 183 van 1931, gaven wij Uwe Vergadering in overweging voor het gedeelte van de Korevaarstraat (Westzijde), gelegen tusschen het Levendaal en de Korte Raamsteeg een rooilijn vast te stellen, waardoor ook op dit gedeelte van de Kore vaarstraat een verkeersbreedte van 18 M. zou worden ver kregen, hetgeen wij in het belang van het daar steeds toe nemende verkeer achtten. Zooals bekend, doorsnijdt de ontworpen rooilijn de eigendommen van twee eigenaren, waardoor resp. 1/6 en V» gedeelte van die eigendommen aan de voor bebouwing beschikbare oppervlakte wordt ont trokken. Op voorstel van ons College, dat nog een nader onder zoek ter zake noodig achtte, werd de behandeling van ons bovenbedoeld voorstel in Uwe zitting van 24 Augustus 1931 (Handelingen 1931, blz. 316) aangehouden. Bij dit onderzoek nu is ons gebleken, dat de vaststelling van zoodanige rooilijn wel wenschelijk is, in zoover als het hierbedoelde gedeelte van de Korevaarstraat in de toekomst een regelmatiger beloop en daarmede een beter aspect zou verkrijgen, doch met het oog op de eischen van het verkeer niet strikt noodig is; immers ook zonder de weggrens van dit straatgedeelte te verleggen, is ter plaatse verbetering voor het verkeer te verkrijgen door de tramrails in meer oostelijke richting te verleggen, hetgeen mogelijk is, indien de bebouwing op den Noordoostelijken hoek Korevaarstraat- Levendaal zal zijn teruggeplaatst in de voor haar reeds in 1923 vastgestelde rooilijn. Onder deze omstandigheden zijn wij bij nadere overwe ging, zulks in overeenstemming met het gevoelen van de meerderheid der Commissie van Fabricage, van oordeel, dat van de vaststelling van de bovenbedoelde rooilijn thans moet worden afgezien, mede ook omdat, zooals uit de in de Lees kamer ter visie gelegde stukken blijkt, aankoop tegen aan- nemelijken prijs door de gemeente van de perceelen Kore vaarstraat 13 en 15 voorshands uitgesloten moet worden geacht. Op grond van een en ander nemen wij mitsdien ons voor stel, opgenomen in Ingek. Stukken No. 183 van 1931, terug. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 179. Leiden, 18 Augustus 1932. Bij zijn hierachter afgedrukt adres verzoekt F. N. Schroder hem wel een schadeloosstelling van 2000.— uit de gemeen tekas toe te kennen, wegens de stopzetting van zijn per- sonenveerdienst over het Galgewater, tengevolge van de openstelling van de Rijnzichtbrug, ter verbinding van den Haagweg en den Morschweg. Hoewel adressant uit den aard der zaak door de stop zetting van zijn bedrijf verlies lijdt, kunnen wij toch geen vrijheid vinden Uwe Vergadering in overweging te geven gunstig op zijn verzoek te beschikken. Adressant heeft geheel eigener beweging dezen veerdienst ingesteld en onderhouden. Nimmer heeft de gemeente hem er toe aangespoord om dezen dienst in te stellen. Rn nu gaat het toch niet aan om, nu dit bedrijf, dat evenals elk ander op eigen initiatief en voor eigen risico is geëxploiteerd, door een maatregel van algemeen belang over bodig wordt, bij de gemeente aan te kloppen om toekenning van een schadeloosstelling. Inwilliging van het verzoek zou tot allerlei consequenties leiden, aangezien het niet alleen veerdiensten zijn die door maatregelen van algemeen belang worden getroffen; men denke maar eens aan verplaatsing van markten en andere gelegenheden, alwaar op gezette tijden vele personen bijeen plegen te komen. Zou men al de daardoor ontstane verliezen moeten gaan schadeloos stellen, dan zou men huiverig worden verkeers- of andere verbeteringen in de gemeente te ondernemen, met het oog op e.v. latere eischen om schadevergoeding. Wij geven Uwe Vergadering dan ook om bovenstaande redenen in overweging op het verzoek van F. N. Schroder afwijzend te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 25 Mei 1932 Aan den Raad der Gemeente Leiden Edelachtbare Heeren! Ondergeteekende F. N. Schroder wonende Witte-Rozen- straat No 60 alhier, geeft te kennen dat hij gedurende ruim 16 jaren een personen veerdienst tusschen Haagweg en Morschweg heeft onderhouden, en daarin een broodwinning gevonden. Nu is door de ingebruikneming van de Rhijn- zichtbrug deze broodwinning geheel komen te vervallen. Om bovenstaande redenen doet ondergeteekende een dringend beroep op U geëerd College om een schadeloos stelling van twéé duizend gulden uit de gemeente-kas te verstrekken, om daarvan een zaak of iets dergelijks te beginnen, en zoodoende in mij levensonderhoud te voorzien Met Hoogachting Van U Ed. dw. dn. F. N. Schroder Witte Rozenstraat No 60 Leiden N°. 180. Leiden, 18 Augustus 1932. Ter voldoening aan het bepaalde sub i, 3, van het Konink lijk besluit van 23 Februari 1922 (Staatsblad N°. 76) tot uit voering van art. 5 der Veewet, bevat art. 24, tweede lid, van de verordening op de Veemarkt het voorschrift, dat voor de met het onderzoek van het vee belaste veeartsen nabij de plaats, waar dit onderzoek geschiedt, een overdekte localiteit beschikbaar wordt gesteld. Tot dusver is aan dit voorschrift niet voldaan; wel is de bouw van dergelijke over dekte localiteiten reeds vroeger overwogen, doch daarvan is toen afgezien uit overweging, dat de plannen voor een nieuwe veemarkt reeds in een zóó ver gevorderd stadium van voorbereiding verkeerden, dat het niet verantwoord werd geacht aan de bestaande veemarkt nog kosten voor dit doel te besteden. Nu echter alleen al op grond van de tijdsomstandigheden een spoedige verwezenlijking van de nieuwe veemarktplannen niet te verwachten is en het bestaande veemarktterrein derhalve nog gedurende zeer geruimen tijd als zoodanig zal moeten worden gebruikt, zijn wij met de Commissie voor den Markt- en Havendienst en met de Commissie van Fabri cage van oordeel, dat de bouw van bovenbedoelde localiteiten niet langer mag worden uitgesteld. Men moge het al be treuren, dat de gemeente juist in dezen tijd, waarin bezuiniging op hare uitgaven eerste plicht is, tot het doen van een uitgave voor dit doel wordt genoopt, aan den anderen kant gaat het niet wel aan nalatig te blijven in de voldoening aan het bovenbedoelde wettelijke voorschrift, te minder nu zoowel de Inspecteur van den Yeeartsenijkundigen Dienst als de met het onderzoek belaste veeartsen op naleving daarvan blijven aandringen. Met het daartoe door den Directeur der Gemeentewerken laatstelijk ontworpen plan, dat uiteraard met het oog op den financiëelen toestand der gemeente zoo eenvoudig mogelijk is gehouden en dat voorziet in het maken van overdekte toegangen aan de le Binnenvestgracht en bij de Turfmarktsbrug, kunnen zoowel de beide bovengenoemde commissies als ons College zich vereenigen; de kosten daar van worden in totaal op ƒ1875.geraamd. Behalve het bovenstaande blijkt het noodig nog een andere voorziening met betrekking tot de veemarkt te treffen. Naar toch de Directeur van den Markt- en Havendienst ons heeft medegedeeld, is de plaatsruimte op de veemarkt voor runderen, niet alleen bij groote aanvoeren van deze dieren, doch ook tijdens de groote lammerenmarkten, te klein. Aan dit bezwaar kan worden tegemoetgekomen door het doen aanbrengen van twee verhoogde standplaatsen met balies op de Beestenmarkt nabij de Steenstraat, waarvan de kosten op 420.worden begroot. Ook met dit voorstel kunnen de beide meergenoemde commissies en ons College zich vereenigen. Op grond van het bovenstaande en onder verwijzing voor- zooveel noodig naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken geven wij alsnu Uwe Vergadering in overweging, door vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat, model D, dienst 1932, beschikbaar te stellen: a. een bedrag van ƒ1.875.voor het maken van over dekte toegangen en daarmede verband houdende werken bij de ingangen van de veemarkt aan de le Binnenvestgracht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 1