MAANDAG 4 JULI 1932.
249
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon,
(van Eek.)
Het is de S.D.A.P. met groote moeite gelukt een tweede
lid verkozen te krijgen en spreker mag wel zeggen, dat die
leden er voortreffelijk werk verrichten. Zij hebben zich op
buitengewone wijze ingespannen, niet alleen het gewone werk
van het bijwonen der vergaderingen verricht, hetgeen ook
door andere leden is gedaan, maar ook altijd klaar gestaan
om degenen, die hen bezochten, te woord te staan, alsmede
om een onderzoek in te stellen naar de klachten, die de
menschen bij hen uitten.
Dat deden zij onverplicht, maar hun moreele overtuiging
drong hen daartoe; echter, ondanks al hun ijver, inspanning
en doorzettingsvermogen bleven zij zeer onvoldaan over de
resultaten van het werk van Maatschappelijk Hulpbetoon. De
sociaal-democraten zijn gewoon in hun fractie alles te bespreken,
wat niet alleen in den Raad, maar ook in de commissies
gebeurt; daarom trekken zij hier altijd één lijn, niet omdat
zij hun persoonlijkheid op den achtergrond dringen, maar
omdat ten slotte menschen, die op hetzelfde standpunt staan,
door voortdurend overleg te plegen in de meeste gevallen wel
tot overeenstemming kunnen komen. Toen nu herhaaldelijk
door de vertegenwoordigers der S. D. A. P. in Maatschappelijk
Hulpbetoon werd gezegd: wij hebben het weer geprobeerd,
maar het is weer mislukt, de uitkeeringen blijven ontzaglijk
laag alle grieven, door mevrouw Braggaar hier geuit, en
door de heeren Eikerbout en Knuttel aangevuld, zijn herhaal
delijk in de sociaal-democratische fractie besproken heeft
deze zich afgevraagd, wat er moest gebeuren, lnterpelleeren
wordt door de democratische wetgeving niet toegestaan; het
College zou alle mogelijke inlichtingen kunnen geven, maar
houdt er zich aan, dat de wet het niet gebiedt; dus inter-
pelleeren helpt niet. De Raad mag hiervoor wel gelden toe
staan, maar verder heeft hij er niets over te zeggen. Het
eenige dat overbleef was de zaak publiek te maken door haar
hier bij de begrooting ter sprake te brengen, door dus de
klachten tegen Maatschappelijk Hulpbetoon, de onvoldoende
uitkeeringen, de hondsche behandeling in publieke Raads
zitting te brengen; dat was het eenige middel om te trachten
daarin verandering te brengen en spreker ziet niet in op
welke andere manier dat kan. Mevrouw Braggaar heeft zich
daarbij niet beperkt tot eenige algemeenheden, maar opzettelijk
geval voor geval genoemd en zoo aangeduid, dat zij onderzocht
konden worden, opdat de Wethouder, die toch bij uitstek
deskundig is, ze kon onderzoeken. Door den Raad is dit met
grooten weerzin ontvangen, maar wat konden de sociaal
democraten anders doen dan voorstellen het te doen onder
zoeken door een commissie? Dit was voor de sociaal-demo
craten niet een bijzonder aannemelijke oplossing, daar die
commissie uitspraak kon doen over de hier te berde gebrachte
feiten, maar bovendien had zij die feiten te waardeeren. Ten
slotte komt het er voor de sociaal-democraten niet op aan,
al is dat zeer belangrijk, of mevrouw Braggaar waarheid of
onwaarheid heeft gesproken, maar of naar aanleiding daarvan
de ondersteuning en de behandeling door Maatschappelijk
Hulpbetoon beter worden. Nu is het mogelijk, dat die com
missie tot de conclusie komt, dat de door mevrouw Braggaar
genoemde feiten juist zijn, maar dat zij zegt: in de tegen
woordige omstandigheden en crisisverhoudigen en waar men
die menschen niet altijd kan vertrouwen, kon Maatschappelijk
Hulpbetoon niet anders handelen. Voor dat gevaar staat men
dan, want die commissie zou dan grootendeels natuurlijk uit
personen bestaan, die niet op het sociaal-democratisch stand
punt uitgaan, maar die in het algemeen zeggener kan wel
wat van waar zijn, maar het zal wel verschrikkelijk over
dreven zijn. Wie A zegt, moet ook B zeggen en de sociaal
democraten handhaven dus hun voorstel om een commissie
van onderzoek te benoemen.
Mevrouw Braggaar heeft door haar voortreffelijke rede in
elk geval teweeggebracht, dat de geesten in dit opzicht
eenigszins zijn veranderd. Zooals oorspronkelijk gesproken
werd, scheen het, alsof de Raad gesteund door een belangrijk
deel der openbare meening hierop niet verder wilde ingaan;
zoo heeft spreker in de Nieuwe Leidsche Courant gelezen,
dat de door den Burgemeester gebezigde uitdrukking «ver
dachtmakingen" blijkbaar nog zeer zachtzinnig was; m. a. w.,
men had het gewenscht geacht, dat de Burgemeester sterkere
uitdrukkingen had gebruikt. Later werd gezegd: het zou toch
wel gemakkelijk zijn, wanneer ieder Raadslid maar kon be-
leedigen en wanneer voor elke beleediging een commissie
van onderzoek ingesteld werd. Dat loopt toch de spuigaten
uit! Wanneer een Raadslid alle krachten inspant om de
toestanden bij Maatschappelijk Hulpbetoon te verbeteren,
maar dit gelukt niet en dat Raadslid wendt zich dan met
feiten tot den Raad, dan staat dat toch niet gelijk met maar
raak beleedigen en daarvoor dan een commissie van onderzoek
eischen. De Nieuwe Leidsche Courant heeft dit wel niet
ingetrokken, maar toch tot op zekere hoogte erkend, dat zij
Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon,
(van Eek.)
te ver is gegaan, want later heeft dit blad erkend, dat het
toch wel gewenscht zou zijn een commissie van onderzoek in
te stellen. Dit is wel geen rechtstreeks, royaal intrekken,
maar beteekent toch, dat het blad door het spreken en argu
menteeren van mevrouw Braggaar een anderen indruk heeft
gekregen, dan dat zij een praatjesmaakster was, die lust had
haar medeleden te beleedigen.
De sociaal-democraten komen op voor een betere steun
verlening, omdat het kapitalisme bestaat en h. i. nog wel
eenigen tijd zal blijven bestaan en omdat als correctie tegen
de ontzettende hardvochtigheden in die maatschappij, tegen
het trappen van de kleinen en onverzorgden men moet be
schikken over een instelling, die met liefde en toewijding de
in nood verkeerenden helpt zoodanig, dat hun noodzakelijk
levensonderhoud verzekerd is. Spreker is het natuurlijk vol
komen met den heer Knuttel eens, dat daarmede de toestand
niet gered is en dat daarmede het kapitalisme niet houdbaar
wordt, maar zooals het kapitalisme werkt, behoort daarbij
onverbiddelijk een instelling, die over de noodige middelen
beschikt, om de noodlijdenden te helpen. Ieder lijdt onder
het kapitalisme en zijn hardvochtigheden, al heeft dan een
deel van de bevolking het minder hard. Men moet door liefde
en toewijding trachten den goeden geest bij de menschen
erin te houden; daaronder verstaat spreker dat de lasten,
die op sommigen drukken, door anderen mede gedragen
moeten worden en dat men niet tevreden moet zijn, als men
zelf een goed bestaan heeft, zoolang anderen gebrek lijden en
dat desnoods dergelijke offers van de bourgeoisie gevraagd
moeten worden, dat deze ook haar inkomen moet inkrimpen
zoolang niet allen van een behoorlijk bestaan verzekerd zijn.
Zulks moet ook geschieden uit maatschappelijke overwegingen.
Spreker wil niet aannemen dat allen, die bij Maatschappelijk
Hulpbetoon komen, allemaal heiligen zijn, maar ook indien
er aanwijsbare schuld bij hen is, moeten vrouw en kinderen
een behoorlijk levensonderhoud hebben; die kinderen moeten
worden opgevoed tot flinke, nuttige burgers; dat geld kan nooit
beter besteed worden dan aan de zorg voor een behoorlijk
bestaan voor ieder; het geestelijk peil moet bewaard worden.
Nu treden de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon, ge
deeltelijk uit onwil, gedeeltelijk uit onkunde niet zoodanig
op als moest; uit onwil, omdat men angstig is dat, indien men
zoodanige uitkeeringen geeft dat zij voldoende zijn voor een
menschwaardig leven, dientengevolge de gegoeden meer belas
ting zouden moeten betalen.
Ook uit onkunde: de leden van de commissie kennen niet
de nooden van de arbeiders.
Het is opmerkelijk, dat degenen, die voor zichzelf twee,
tien, vijftien, twintig keer zooveel noodig hebben als de hulp
behoevenden, meenen, dat de laatsten van een schijntje kunnen
leven en een ander ras vormen, dat half van de lucht kan
leven en blij mag zijn, als er voldoende is om den mond te
kunnen openhouden.
Maatschappelijk Hulpbetoon heeft getoond, dat de wijze van
samenstelling der commissie niet geschikt is om vooral in
dezen buitengewonen tijd de belangen van de hulpbehoevenden
te verzorgen. Het gaat inderdaad niét alleen, zooals de heer
Knuttel terecht zei, om maatschappelijke schipbreukelingen,
maar ook om valide arbeiders, die door den crisistoestand
naar Maatschappelijk Hulpbetoon worden gedreven.
Zoolang nog weelde wordt aangetroffen in de maatschappij
en er personen zijn, die over ruime inkomsten beschikken,
gaat het niet aan anderen gebrek te laten lijden.
Spreker weet ook wel, dat de zaak niet beter wordt door
de aandacht te vestigen op de fouten en dat de verbetering
ten slotte moet komen door de actie van de arbeiders. Het
eene moet echter gepaard gaan met het andere. Een deel
van de bourgeoisie en ook een deel van de arbeiders, die nog
tegenover de S. D. A. P. staan, hebben echter een open oog
voor de misstanden en zullen willen medewerken om de
ergste misstanden op te heffen.
Indien waar is, wat verluidt, n.l. dat door drang van boven
de uitkeeringen verminderd zullen worden, zal de S. D. A. P.
niet schromen daartegen den felsten strijd te voeren. Zoolang
zij over de kracht tot tegenweer beschikt, zal zij niet dulden,
dat op deze karige uitkeeringen nog wordt bezuinigd.
Wat zal de taak van den Raad in dezen zijn, die dan al
geen wettelijke bevoegdheid moge hebben om te beschikken
over de wijze van handelen van Maatschappelijk Hulpbetoon,
maar toch zeker daarvoor moreel verantwoordelijk is.
Aan die moreele verantwoordelijkheid kan de Raad zich
niet onttrekken: de Raad geeft het geld, de commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon is een college, dat door den Raad
benoemd is, zoodat de Raad zich niet kan verschuilen achter
het argument: wij kunnen er niets aan doen, want Maat
schappelijk Hulpbetoon werkt zelfstandig.
De Raad heeft tweeërlei te doen.