248 MAANDAG 4 JULI 1982. Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Wilmer e.a.) een persoon of een instelling, of die beschuldigt, men dien persoon of die instelling dan in de gelegenheid moet stellen tot een verklaring; dat is een eisch van behoorlijkheid, die geheel ligt in de lijn der democratische opvatting. Wanneer een gemeente-ambtenaar door een Raadslid beschuldigd zou worden, zou men het terecht het College zeer kwalijk nemen, wanneer het onmiddellijk overging tenzij de feiten vast stonden en zoo klaar waren als de dag tot instelling van een commissie van onderzoek, alvorens dien ambtenaar zelf gelegenheid te hebben gegeven zich te verklaren. Dezen elementairen eisch had men ook in acht moeten nemen, waar het betrof Maatschappelijk Hulpbetoon. Men had Maat schappelijk Hulpbetoon in de gelegenheid moeten stellen zich omtrent de hier door mevr. Braggaar genoemde feiten nader te verklaren; die nadere verklaring zou mogelijk geweest zijn en ook inderdaad gegeven zijn; het is de vraag, of die bevredigend zou zijn geweest, maar daarover gaat het hier niet. Daartoe heeft mevr. Braggaar haar volledige medewer king in Maatschappelijk Hulpbetoon niet willen verleenen en dat acht spreker in strijd met een behoorlijke afdoening van zaken. In deze wijze van optreden is echter meer onbehoorlijks. De Raad heeft in meerderheid besloten dat, alvorens hij zou overwegen een commissie van onderzoek in te stellen, eerst Maatschappelijk Hulpbetoon in de gelegenheid moest worden gesteld zich nader te verklaren en dat besluit hebben de sociaal-democraten gesaboteerd; dezen hebben aan de uit voering daarvan hun medewerking niet willen verleenen; spreker geeft toe, dat zij daartoe niet wettelijk verplicht waren, maar dat zou toch volkomen in de lijn van de democratische opvatting hebben gelegen; spreker zou wel eens willen zien hoe men het zou beoordeelen wanneer het College van Burgemeester en Wethouders een uitweg zou zoeken om een Raadsbesluit, dat niet in zijn geest viel, niet uit te voeren en of men dat niet in strijd zou oordeelen met democratische eischen. De quaestie mevr. BraggaarMaatschappelijk Hulpbetoon heeft voor spreker dus afgedaan. De sociaal-democraten hebben de verdere afwikkeling van dit vraagstuk, waarvan het eerst volgende stadium had moeten zijn een nadere verklaring van Maatschappelijk Hulpbetoon, gesaboteerd door zelf niet te willen medewerken. Naar aanleiding en ook geheel en al afgezien van wat mevr. Braggaar hier heeft ter sprake gebracht, is bij ver schillende personen de vraag gerezen, of in dezen moeilijken tijd, waarin Maatschappelijk Hulpbetoon zooveel gevallen heeft te onderzoeken en waarin van zeer vele zijden terecht spoedig en afdoende hulp wordt gewenscht, de werkwijze van Maatschappelijk Hulpbetoon wel is zooals ze moet zijn. Ook bij spreker is de vraag gerezen: moet er in de werk wijze van Maatschappelijk Hulpbetoon niet iets veranderd worden Moet b.v. het aantal leden der commissie niet wor den uitgebreid? Moet er b.v. in de werkwijze van de ambtenaren geen verandering worden gebracht Het is van groot belang, dat deze vragen nader onder de oogen worden gezien. Sprekers fractie staat op het standpunt, dat Maatschappelijk Hulpbetoon in dezen tijd een buitengewoon gewichtig werk heeft te verrichten en dat onder alle gemeentebelangen er geen enkel is, dat dringender verzorging behoeft dan dat waarmede Maatschappelijk Hulpbetoon zich bezighoudt. Er is in dezen tijd geen dringender eisch dan dat degenen, die hulp noodig hebben, inderdaad geholpen worden. Voor het laatste dient o.a. Maatschappelijk Hulpbetoon. Er zijn in deze gemeente gelukkig veel meer organen, die zich dit ten doel stellen. Maatschappelijk Hulpbetoon moet zooveel mogelijk geconformeerd worden aan de moeilijkheden van dezen tijd en in verband daarmede zal spreker, mede namens de heeren Wilbrink en Beekenkamp, een daartoe strekkende motie bij den Voorzitter indienen. Spreker komt thans tot het betoog van den heer Knuttel, wiens opvattingen te veel van de zijne verschillen dan dat zelfs de schijn van overbrugging denkbaar is. Spreker staat veel meer aan de zijde van de sociaal-democraten, die er op aandringen onmiddellijk hulp te verleenen dan aan de zijde van den heer Knuttel, die onmiddellijke actie van de arbei ders wil. Onmiddellijke actie is niet hetzelfde als onmiddellijke hulp. De heer Knuttel: Neen. De heer Wilmer betoogt, dat men gemakkelijk »neen" kan zeggen, als men geen onmiddellijke hulp noodig heeft en zelf voldaan is. Het is dan een soort bourgeoisie-standpunt. De heer Knuttel eischt wel, zooals hij nu interrumpeert, onmiddellijke hulp, maar met dien eisch alleen komt hij er Beschuldigingen a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Wilmer e.a.) niet. De heer Knuttel werkt in den Baad niet mede, aange zien hij in den Raad zegtlaten wij ons er niet om bekom meren Maatschappelijk Hulpbetoon zoo goed mogelijk te maken, want alleen aan onmiddellijke actie heeft men iets. Men kan daaromtrent van meening verschillen, want de partij, waartoe de heer Knuttel zich hedenmiddag wat nader gevoelt dan anders, de S. D. A. P., oordeelt daarover heel anders. Zoo heeft de heer Knuttel gezegd, dat de werkloozen liederlijk en op intens gemeene wijze worden behandeld, maar in Het Volk van Zaterdag 2 Juli j.l. staat, dat de arbeiders in Rusland het materieel slechter hebben dan de werkloozen in Holland. De heer Knuttel zegt, dat dit klets is en bewijst, dat Het Volk aan de zijde van de bourgeoisie staat. Er is geen woord van waar. De heer Wilmer wil geen partij kiezen tusschen deze heeren, maar alleen te kennen geven, dat men met zijn uitdrukkingen voorzichtig moet zijn. Spreker geeft den heer Knuttel volkomen het recht en de vrijheid om zijn meening in den raad te verkondigen en zijn beginselen te verdedigen en te propageeren. De heer Knuttel: Omdat u niet anders kunt! De heer Wilmer staat te dien opzichte op een breed stand punt, maar eischt van den heer Knuttel, dat deze degenen, die het niet met hem eens zijn, niet bespreekt op de wijze, als hij vanmiddag gedaan heeft, want anders verdient zijn partij dan ook zeker besproken te worden op de wijze als Zaterdagavond in Het Volk is geschied. De Voorzitter deelt mede, dat door de heeren Wilmer, Beekenkamp en Wilbrink de volgende motie is ingediend: »De Raad, overwegende, dat de werkzaamheden van «Maatschappelijk Hulpbetoon" in dezen tijd zeer uitgebreid zijn; verzoekt Burgemeester en Wethouders, een commissie te benoemen, die zal onderzoeken, of er aanleiding bestaat, om, mede met het oog op de tijdsomstandigheden, wijziging te brengen in de werkwijze van «Maatschappelijk Hulpbetoon", welke commissie ten spoedigste van haar bevindingen rapport uitbrenge." Aangezien deze motie is voorgesteld door drie leden, maakt zij een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van Eek zegt, dat zijn fractie alleen bij belangrijke onderwerpen afwijkt van de gewoonte, dat niet meer dan een lid over hetzelfde onderwerp het woord voert. Aangezien het ook in dit geval een belangrijk onderwerp geldt, is hij zoo vrij eveneens daarover een enkel woord te zeggen. Na de voortreffelijke redevoeringen van mevrouw Braggaarde Does en den heer Vallentgoed, zal hij niet op de bijzonderheden van de kwestie ingaan, maar hoofdzakelijk aan het vraagstuk in het algemeen enkele beschouwingen wijden. Toch wil spreker ook iets zeggen van den persoonlijken kant, die aan deze zaak zit. Hij herinnert zich niet, dat hij in den tijd van zijn lidmaatschap van den raad ooit zulk een grof stuk onder de oogen heeft gekregen als het adres van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, dat hetzij op initiatief van den heer Romijn, hetzij, naar men zegt, door dezen zelf is op gesteld. Spreker hoopt, dat de Wethouder aanstonds verantwoording zal afleggen van de wijze, waarop het adres is gesteld. In dat opzicht zou het boetekleed den Wethouder niet ontsieren, maar wel in hooge mate passen. Behalve dat het in hooge mate is het neerhalen van de politieke zeden, is het ook politiek verbazend onhandig, omdat het de discussie van de hoofdzaak afleidt. Wanneer men spreekt over den vorm van het adres, geraakt de inhoud zelf van het adres eenigszins op den achtergrond. In tegenstelling met den heer Wilmer meent spreker, dat de S.D.A.P. en in het bijzonder mevrouw Braggaar—de Does geen enkele blaam treft voor de wijze, waarop zij is op getreden. Sprekers fractie is in het geheel niet ingenomen met, ja heeft zelfs groote bezwaren tegen de wijze, waarop Maat schappelijk Hulpbetoon (vroeger: Burgerlijk Armbestuur) op getreden is en nu optreedt. De S.D.A.P. heeft getracht daarin invloed te verkrijgen. Spreker is het met den heer Knuttel eens, dat door het lidmaatschap van een paar arbeiders de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon nog niet zoo werkt als men wel wil, maar in elk geval weet men daardoor toch, wat er gebeurt en kan hetgeen er verkeerd geschiedt publiek gemaakt worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 6