246 MAANDAG 4 JULI 1932. Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Eikerbout e.a.) de betrokkenen zeggen: donder maar op, er is voor jou niets. Dat is verkeerd en indien hetgeen spreker vernam juist is, kan daarin verandering worden gebracht. Men kan de menschen beleefd te woord staan en behoeft geen uitdrukkingen te ge bruiken, welke den betrokkenen aanleiding geven te zeggen, dat men als beesten wordt behandeld. Is de inhoud van de rapporten der armbezoekers altijd juist? Men heeft spreker ingefluisterd, dat men de zaak wel eens niet al te serieus opvat en geen onderzoek instelt, zooals het behoort te worden ingesteld. Vooral in den laatsten tijd is het voorgekomen, dat men zei: dit is een bekend geval en daarnaar behoeft geen onderzoek te worden ingesteld. Men mag echter verlangen, dat een behoorlijk onderzoek wordt ingesteld en als men dat niet doet, is het verkeerd, vooral omdat van de beoordeeling van het rapport afhangt, of al of niet steun zal worden verleend. Spreker zegt bij voorbaat, dat het niet zijn bedoeling is de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon onaangenaam te zijn, maar hij verlangt van haar, dat zij het werk zal ver richten, zooals het behoort. Mochten de leden van de commissie van meening zijn te kunnen zeggen, dat zij daaromtrent geen verantwoording behoeven af te leggen, dan zou het beter zijn, indien andere personen tot lid der commissie werden benoemd dan dat de zaak zoo blijft voortgaan. Spreker onderschrijft echter de opmerking in het adres van de commissie, dat men alle persoonlijke, huiselijke, gezins- en familie-omstandigheden der ondersteunden moet kennen en er zelfs dan nog een subjectief element blijft in de waardeering van de grootte van den steun. Hoewel spreker er niet in het minst aan twijfelt, dat hij bij zijn onderzoek niet bedrogen is, kan men toch voor ge vallen komen te staan, dat men bedrogen wordt; dat is spreker uit de practijk meermalen gebleken; zoo heeft men hem in 1914, toen het Steuncomité hier nog bestond, 10 weken bedrogen; aan het einde daarvan kwam spreker tot de con clusie, dat een man reeds van 1 tot 5 dagen werk had gehad dit werd tenslotte door een ander aangebracht; dat is dus mogelijk, maar spreker mag in deze niet veronderstellen, dat te kwader trouw onjuiste gegevens zijn verstrekt. Er moeten dus veranderingen aangebracht worden, er moeten steun en hulp verleend worden, want anders zijn die menschen tot den ondergang gedoemd. Door deze zaak is een tamelijk groote onrust gewekt; waar in verschillende kringen over deze zaak ook tamelijk breed voerig is gesproken, meent spreker, dat om haar tot oplossing en verheldering te brengen het noodzakelijk zal zijn een commissie in te stellen, met als taak een nader onderzoek in deze zaak in te stellen, om te trachten hierover meer licht te verschaffen. Spreker heeft zoo den indruk, dat men hier bezig is te be zuinigen en dat die bezuiniging, hoe ook, doorgevoerd moet worden. Op zichzelf is spreker voor bezuiniging, maar men kan het ook wel eens te gek doen; men kan ook zichzelf bezuinigen en dan wordt men zelf geheel overcompleet; dat modewoord, dat den laatsten tijd meer en meer naar voren gekomen is, wordt wel een beetje misbruikt; men spreekt over bezuiniging, alsof daarvan nu eigenlijk alle heil te ver wachten is, terwijl, van den anderen kant bezien, men eigen lijk bezig zou zijn aan den wederopbouw van den nationalen arbeid ook hier ter plaatse. Spreker hoorde nog vanmorgen een geval, dat een bezuiniging van enkele guldens oorzaak was, dat een werk niet aan een zekere fabriek kon worden gegund; daarom werd het aan een andere gegeven buiten de gemeente. Wanneer men op allerlei wijzen tot bezuiniging zou overgaan, dan is het eind er niet van te zien, want dan zou de werkloosheid ten slotte nog veel grooter worden. Daarom, als het hier gaat om bezuiniging, laat men er dan toch in elk geval rekening mee houden, dat, wanneer het hier of daar noodig of hoog noodig is, er ook geholpen wordt, en dat niet de menschen afgevoerd worden, omdat de tijd verstreken is en voor hen het tijdstip is aangebroken, waarop voor hen op andere wijze wat te verdienen is. Als er voor een werkloozen arbeider niets te krijgen is, is er ook voor de kooplieden niet veel te halen met dit of dat aan den man te 'brengen. Door de groote werkloosheid is de koopkracht van het publiek kleiner geworden. Alvorens de kooplieden uit te schakelen, dient men zich af te vragen, of het artikel, dat zij trachten te verkoopen, inderdaad verkoopbaar is. De overheid heeft hierbij de taak om daar, waar op geen andere wijze kan worden geholpen, de behulpzame hand te bieden. De heer Knuttel zegt, dat mevrouw Braggaar—de Does in de vorige vergadering met haar rede, die ongeveer drie uren duurde, een knap stuk werk heeft geleverd. Hiermede wil spreker niet zeggen, dat hij in alle opzichten voldaan is met wat zij heeft te berde gebracht. Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Knuttel.) Zoo heeft mevrouw Braggaar—de Does de zaak niet voldoende op een breede basis gesteld, maar te veel gesproken over den preciezen inhoud van den brief van de Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon. Eigenlijk heeft zij ook, door niet de onmiddellijke actie van de betrokkenen zelf op den voor grond te plaatsen, den raad daartoe te geven en de wegen daarvoor aan te wijzen, een ongemotiveerd vertrouwen in zekeren zin gewekt in eventueele besluiten van den gemeente raad en van het College van Burgemeester en Wethouders, in ieder geval de arbeiders alleen verwezen naar die auto riteiten, wier wenschen in laatste instantie door de Commissie voor MaatschappelijkHulpbetoon worden vervuld. De voorzitter van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon is ook lid van het College van Burgemeester en Wethouders. Het is volstrekt onaannemelijk, dat aan de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon geen wenk is gegeven om te bezuinigen. Het is zeker, dat ook bij leden van den Raad, die buiten de eigenlijke arbeiderspartijen staan, de druk van de ontevreden massa's zich laat gelden. Het is daarom volstrekt niet onmogelijk, dat op het oogenblik in den Gemeenteraad een voor mevrouw Braggaarde Does betrekkelijk bevredigend besluit zal worden genomen, maar daarmede verkrijgt men niet de groote lijn van de verbetering. Men zou daarmede ten hoogste bereiken, dat enkele grove ongerechtigheden in den vervolge niet meer zouden voorkomen. Zoolang echter de ondersteunden van Maatschappelijk Hulpbetoon niet weten te vinden de eenheid van actie, de eenheid van optreden met degenen, die over de werkloozenkassen en in het algemeen via de Garenmarkt hun steun krijgen en zoolang niet de beide groepen den werkenden arbeiders weten duidelijk te maken, dat hun be langen zijn de levensbelangen van degenen, die op het oogen blik nog werken, zal het paal en perk stellen aan het voort durend streven tot verslechtering over de geheele lijn geen succes hebben. De arbeiders moeten er in de eerste plaats van doordrongen zijn, dat het niet de parlementaire actie is, waarvan zij resultaten hebben te verwachten, maar dat het alleen hun eigen, massale beweging kan zijn. De zaak in engeren zin beschouwende, is mevrouw Braggaar hier gekomen met eenvoudig overstelpend materiaal; spreker acht het zeer onwaarschijnlijk, dat daarmede alles is uitgeput, wat zij ter sprake zou kunnen brengen; dat is waarschijnlijk nog te verdubbelen, maar het is op zich zelf al overstelpend. Spreker heeft geen oogenblik aan de juistheid ervan ge twijfeld door mevrouw Braggaar zijn verscheidene gevallen genoemd, die men spreker ook verzocht had naar voren te brengen; de een of twee niet door haar genoemde gevallen verzinken daarbij zoo in het niet, dat het weinig zin heeft die er nog bij te voegen maar wanneer men daaraan nog twijfelt, dan behoefde men slechts de rede van den heer Eikerbout, in het algemeen toch geen bondgenoot van mevrouw Braggaar, te hooren; die een slapper, minder gedecideerd en eenigszins een slag om den arm houdend napleidooi heeft gehouden; in beginsel zeide hij echter hetzelfde als mevrouw Braggaar en uitte hij dezelfde beschuldigingen omtrent een kleiner aantal gevallenten slotte kwam het toch op hetzelfde neer. De heer Eikerbout heeft dus volkomen de woorden van mevrouw Braggaar bevestigd. Het schrijven van MaatschappelijkHulpbetoon vindt spreker een buitengewoon brutaal stukje; in een vorige raadszitting is het voorstel tot instelling van een commissie van onder zoek niet aanvaard en nu men goed en wel verschanst is achter het niet komen van dat onderzoek, gaat men met grof geschut tot den aanval over. In dien aanval ziet spreker ook meer dan een persoonlijken aanval op mevrouw Braggaar; die interesseert spreker heel weinig; ieder krijgt op zijn beurt van zijn politieke tegenstanders wel persoonlijke aan vallen; meestal is het het beste daarover zijn schouders maar op te halen; men kan het zakelijke erin recht zetten, maar uit een oogpunt van beleediging worden de dingen hier in den Raad wel eens te zwaar genomen. Dit is echter niet alleen een aanval op mevrouw Braggaar en haar partij, maar een stuk van den aanval op de werkloozen en een directe aanval op de steuntrekkenden bij Maatschappelijk Hulp betoon. Dit is een krasse afwijzing van alle grieven, die men kan wel zeggen alle steuntrekkenden tegen Maat schappelijk Hulpbetoon hebben. Het is een schrikbeeld onder de arbeiders om naar Maatschappelijk Hulpbetoon ver wezen te worden, niet omdat de werkloozènuitkeeringen, die men via de Garenmarkt of zijn vakvereeniging ontvangt, zoo schitterend zijn, maar omdat men dan totaal aan de zwartste armoede is overgeleverd. Dat feit heeft geen commissie van onderzoek noodig. De werkloozenbetoogingen, die in omvang en strijdbaarheid groeien, die langzamerhand ook degenen, die in den beginne vreesachtig waren, meesleepen, toonen duidelijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 4