MAANDAG 4 JULI 1932. 245 Besehuldiging en a. li. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Vallentgoed e.a.) toestand in dat jaar. Spreker brengt evenwel mevrouw Braggaar hulde, dat zij dit wel gedaan heeft. De heer Eikerbout herinnert er aan, dat de heer van Eek in de vorige vergadering heeft gezegd: de belangstelling, die bij de raadsleden voor deze zaak bestaat, is niet heel groot: de heeren gaan naar de koffiekamer, gebruiken daar iets en laten de zaak verder zooals ze is. Het ging toen over de vraag, of het adres van de Commissie voor Maatschappelijk Hulp betoon nog dienzelfden middag zou worden behandeld. In dezelfde vergadering diende een der leden van de sociaal-demo cratische fractie een voorstel in om de behandeling van een voorstel betreffende het onderwijs veertien dagen aan te houden. Het is inderdaad gewenscht de behandeling van een zaak te verdagen, indien de Raad niet ten volle ingelicht is, ol meent geen voldoende gelegenheid te hebben gehad van de zaak kennis te nemen. Dat voor de zaak van Maatschappelijk Hulpbetoon wel belangstelling bij de raadsleden bestaat, kan blijken uit het feit, dat daarover in verschillende raadsvergaderingen, maar vooral in fractievergaderingen is gesproken. Spreker heeft zich voor deze zaak ook geïnteresseerd en heeft zelf een onderzoek naar verschillende zaken ingesteld. Dit was moeilijk, doordat mevrouw Braggaarde Does geen namen had genoemd. Wat het adres van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon betreft: dit is spreker niet zoo bijzonder sympa thiek. Er komen uitdrukkingen in voor, die men niet had moeten gebruiken. Het is beter een zaak objectief te behandelen, dan ze met groote woorden te motiveeren. Spreker heeft voor het adres dan ook geen bewondering, al moet hij toegeven, dat er enkele dingen in zijn genoemd, waarvan het verbazend moeilijk is zich daarover een juist oordeel te vormen. Spreker heeft iemand bezocht, die een huis bewoonde, dat geschikt was om onbewoonbaar te worden verklaard. Dezer dagen heeft spreker zelfs het verzoek van den huiseigenaar gekregen, of hij niet eenige moeite kon aanwenden om de huurschuld van 40.a 50.door de gemeente te doen betalen, daar de huiseigenaar geen philanthroop was en dat dus gaarne zou zien. Toen heeft hij bij zich zelf overdacht, of het niet beter was die huizen onbewoonbaar te doen ver klaren, afgezien van de vraag, of een huur van 2.50 voor dit huis nog gewettigd is. Dit geval heeft betrekking op een gezin met 6 kinderen; de man staat als koopman geboekt, was vroeger christelijk georganiseerd transportarbeider, is dubbel uitgetrokken en overgegaan naar Maatschappelijk Hulpbetoon; hij had geruimen tijd ƒ10.steun, de laalste week ƒ20.met Pinksteren is hij van den steun afgevoerd in de week van Pinksteren heeft hij 15.verdiend met steenkolen sjouwen en drie weken daarna nog eens ƒ5. in 4 weken heeft hij dus ƒ20verdiend, de helft van wat hij aan steun zou ontvangen dus. Verder kreeg hij bonnen voor voedsel. Daarmede gaat het toch ook wel eigenaardig. Waar men ook woont, men moet eiken dag naar de Lammermarkt of naar Maatschappelijk Hulpbetoon om den bon voor dien dag te halen. Men zal zeggen: die menschen hebben den tijd, maar spreker vindt het oneconomisch wanneer men eiken dag die bonnen moet geven, wanneer het vooruitzicht bestaat, dat die personen ze nog wel een week lang moeten hebbenspreker acht het rationeeler een bon of een kaart voor een geheele week te geven, waardoor men er niet dagelijks heen behoeft te gaan, hetgeen onnoodig is. In het door spreker genoemde geval was dat middagmaal het eenige voedsel, dat men kreeg; de buren gaven af en toe een broodje, omdat de menschen geen eten hadden. Spreker schaamde zich toen eigenlijk overheidspersoon te zijn, want dat aldus gehandeld wordt en dat aldus gebrek geleden wordt, kan toch niet door den beugel. Het is zeer goed mogelijk, dat men in een bepaalden tijd afloopenden steun vaststelt, maar men moet toch ook rekening houden met den algemeenen toestand van het oogenblik, met de heerschende groote werk loosheid. De georganiseerde arbeiders, metaalbewerkers b.v., vragen spreker of hij niet zijn best kan doen hen hier of daar in de werkverschaffing te doen opnemen, omdat zij totaal niets verdienen en spreker kan zich indenken, dat zij trots alles zich nog liever laten inschrijven voor de werkverschaffing dan zoo maar te blijven rondloopen. Dan zijn er wel eens gevallen voorgekomen, waarin werkelijk geholpen moest worden. Vooral bij werkelijk gebrek aan levensmiddelen moet altijd deze gedachte onderschreven wordenindien uw broeder hongert, zoo spijzig hemdan moet daarin geholpen worden. Spreker heeft nog andere gevallen, die hij niet zal noemen, omdat dat een repetitie zou zijn van wat mevrouw Braggaar zeide. Spreker noemt een gezin van 3 personen, moeder 77 jaar, zoon en dochter 38 jaar. Beschuldigingen a. h. adres van Maatschappelijk Hulpbetoon. (Eikerbout.) Het totale inkomen van het gezin was f 12,50 per week de vrouw ontving 4.pensioen en 2.van de diaconie, de dochter verdiende in drie werkhuizen 6.50 per week. Het gezinsinkomen zou die week verminderen tot 10.50 doordat de dochter een werkhuis verloor. De huur bedroeg ƒ5.— en de straatbelasting 0.20, zoodat het gezin van drie personen elke week van 7.30 moest leven, en men per dag voor voeding en kleeding ƒ1.05 kon besteden. Er was geen huurschuld. Spreker heeft eerst den man onder het oog gebracht, dat hier voor eeft gedeelte sprake was van eigen schuld, aan gezien hij niet georganiseerd was. Het bleek, dat de man niet veel kijk op dergelijke zaken had. Spreker is er niet verder op ingegaan, omdat het op dat oogenblik niet zijn bedoeling was den man voor de organisatie te winnen. De oude moeder van 77 jaar, een best vrouwtje, vertelde aan spreker, dat zij een verzoek om steun tot Maatschappelijk Hulpbetoon had gericht, omdat de zoon 13 weken 5.—steun had gekregen, maar in de week voor Pinksteren uit den steun was ontslagen. Zij vroeg spreker, of hij het raadzaam achtte, dat zij zich persoonlijk tot Maatschappelijk Hulpbetoon wendde, indien het verzoek werd afgewezen en spreker heeft haar den raad gegeven dat te doen. Spreker heeft nog niet kunnen nagaan, of inderdaad de steun verleend wordt, maar hij acht het gewenscht, dat men aan zulk een gezin wel steun verleent. In een ander geval bestond het gezin uit man, vrouw en acht kinderen. De man was koopman. Spreker heeft den indruk gekregen, dat bij de kooplieden de grootste narigheid wordt aangetroffen. Er was een huurschuld van 31.terwijl de huur ƒ1.90 bedroeg. De steun bedroeg ƒ7.50 en een der kinderen bracht ƒ4.95 in. Dit roomsch-katholieke gezin kreeg van een instelling van de St. Jacobsgracht (hoogst waar schijnlijk Sint Vincentius) 9 broodjes en 1.per week. Per 1 Juli zou de geldelijke steun vervallen. Een fiets van dezen man was naar de Bank van Leening gebracht en zou in dezelfde periode verkocht moeten worden. Van de 4.95 die het kind aan loon ontving, werd nog 2.afgenomen om die fiets in te lossen, zoodat die nog een half jaar in de Bank van Leening kon blijven. Ongeveer eenzelfde geval ontmoette spreker bij een gezin, ook met afloopenden steun. Toen spreker die dingen zag, vroeg hij zich af, wat daarvan feitelijk moet terechtkomen. Het wekt bij spreker den indruk, dat er werkelijk gebrek geleden wordt in dergelijke gezinnen en dan moet hier zeker geholpen worden. Het spijt spreker zeer, dat men hier geen regeling heeft zooals in andere plaatsen, waar de uitkeeringen volgens zekere normen geregeld worden. Dat is natuurlijk geen werk voor den Raad; die behoeft daarover niet te praten, maar kan ten hoogste de wenschelijkheid daarvan uitspreken; de Raad kan die niet vaststellen; daarvoor heeft men een commissie; de ervaring in andere plaatsen leert, dat er wel aanleiding is om hier ook zoo'n steunnorm vast te stellendaardoor voorkomt men willekeur in de steunverleening dat men, wanneer men goed gemutst is, 5.of 10. geeft, terwijl men, wanneer men minder goed gemutst is, een anderen keer in datzelfde geval de menschen met 2.50 of 3.afscheept. De algemeene toestand op het oogenblik, vooral voor de kooplieden, is werkelijk niet zoo schitterend te noemen; het zijn hoofdzakelijk kooplieden van ijzer en vodden de ijzergieterijen, die behoudens enkele stilstaan, nemen bijna geen ijzer meer van hen af. Vroeger werden de vodden door de huisvrouwen bewaard en verkocht voor 2 of 3 cent per K.G.; den laatsten tijd zijn zij echter niets meer waard en mag men blij zijn, als zij uit huis weggehaald worden. Het gevolg daarvan is, dat men de vodden eerder in de vuilnisbak stopt dan ze aan die kooplieden mee te geven. Men krijgt op het oogenblik cent per K.G., zoodat men wel een heel groote hoeveelheid moet hebben om een bedrag, dat de moeite waard is, bij elkaar te krijgen, afgezien nog van het feit, dat vele menschen het liever in de vuilnisbak doen. Spreker zou zoo gaarne zien, dat Maatschappelijk Hulpbetoon, in denzelfden geest als bij de uitkeering van het crisisfonds handelde en een norm vaststelde, waarbij rekening gehouden wordt met de verschillende inkomens; dat zou de weg zijn. Daarom verwondert het spreker, dat men hier nog niet in die richting gegaan is, in tegenstelling met b.v. Den Haag, Rotterdam en andere plaatsen. Met een dergelijke regeling zal men meer in de behoeften voorzien dan door het verstrekken van willekeurigen steun. Het is verbazend moeilijk voor de Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon om de gevallen, die zich voordoen, te onderzoeken en spreker zou zich niet gaarne met dat onder zoek zien belast. Daarvoor zijn echter ambtenaren aangesteld, die evenwel, indien juist is, hetgeen spreker daaromtrent gehoord heeft, niet altijd behoorlijk optreden en ook wel tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 3