MAANDAG
4 JULI 1932.
271
Wijziging legesverordening; e.a.
(Kooistra e.a.)
De artikelen VI tot en met Xï worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke
stemming wordt vastgesteld.
VIII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 13 Juni 1918 (Gem.blad. No. 25), regelende de invorde
ring van leges- en expeditiegelden ter Secretarie, bij het
Oud-Archief en aan het Bureau van den Burgerlijken Stand
te Leiden.
(Zie lug. St. No. 141.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I tot en met V worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de verordening in haar geheel eveneens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming, wordt vastgesteld.
De heer Kooistra stelt voor, de behandeling van de overige
punten der agenda uit te stellen tot morgenavond.
De Voorzitter zegt, dat er nog eenige punten zijn, die
dringend afgedaan moeten worden. Spreker geeft den Raad
clus in overweging om de agenda af te handelen, tenzij men
bepaaldelijk het woord over deze voorstellen wil voeren.
Het blijkt spreker, dat de heer Kooistra over de punten
9 en 10 der agenda het woord wenscht te voeren; dan acht
spreker het beter de behandeling van deze voorstellen aan
te houden tot morgenavond, tot na de behandeling van punt
2 der agenda; echter moeten deze voorstellen 9 en 10 morgen
avond in elk geval afgehandeld worden. Spreker doet daartoe
een voorstel.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig dit voorstel van den Voorzitter besloten.
XI. Voorstel:
a. in zake de tusschentijdsehe beëindiging van de met
P. J. H. van der Pluym aangegane huur van het winkel
huis Nieuwe Rijn no. 22;
b. tot verhuring van de benedenverdieping van het sub a.
bedoelde perceel, aan den Leidsehen Belastingophaal
dienst.
(Zie Ing. St. No. 146.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders be
sloten.
De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer Goslinga
tot het doen van een voorstel.
De heer Goslinga doet namens Burgemeester en Wethou
ders het volgende voorstel:
Gedeputeerde Staten geven in overweging het in de raads
vergadering van 6 Juni 1932 genomen besluit tot het aangaan
van een rekening-courant-overeenkomst met de N. V. Bank
voor Nederl. Gemeenten eenigszins te wijzigen en aan te
vullen. Overeenkomstig den door de Bank aangegeven tekst,
bepaalt het raadsbesluit, dat voor opneming van gelden waar
door het debetsaldo der gemeente bij de Bank stijgt boven
ƒ70.000.vooraf de goedkeuring van Gedeputeerde Staten
noodig is. In de eerste plaats wenschen Gedeputeerde Staten
het woord «goedkeuring" hier vervangen te zien door het
woord «machtiging".
In verband met het feit, dat in deze gemeente voor ieder
kwartaal een raadsbesluit pleegt te worden genomen inzake
het maximum bedrag voor op te nemen kasgelden, stellen
Gedeputeerde Staten verder voor aan de genoemde bepaling
toe te voegen: voorzoover niet het in rekening-courant op
»te nemen bedrag, vermeerderd met dat, hetwelk ingevolge
»het door genoemd College goedgekeurde besluit tot het
«opnemen van kasgeld, is opgenomen, beneden het in laatst-
«genoemd besluit vermelde maximum blijft".
Indien dus het driemaandelijksch besluit, zooals dat voor
het 3e kwartaal, het maximum op te nemen kasgeld op
1.000.000.stelt, kunnen bij de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten gelden in rekening-courant worden opgenomen,
zonder dat telkens afzonderlijk machtiging van Gedeputeerde
Staten noodig is, zoolang het ingevolge dat driemaandelijksch
kasgeldleeningsbesluit en het in rekening-courant bij de Bank
Wijziging rekening-courant-overeenkomst; e.a.
(Goslinga e.a.)
opgenomen geld, tezamen niet meer bedraagt dan 1.000.000.
Ten slotte willen Gedeputeerde Staten laten vervallen de
verwijzing in het raadsbesluit naar een aan de Bank toege
zonden ingevulde vragenlijst, als zijnde deze verwijzing in
casu van geen belang.
Vermits de door Gedeputeerde Staten in overweging ge
geven veranderingen geen bezwaar ontmoeten en daartegen,
naar inmiddels is gebleken, ook bij de Bank geen bedenking
bestaat, geven Burgemeester en Wethouders den Raad in over
weging het raadsbesluit van 6 Juni 1932, inzake het aangaan
van een nieuwe rekening-courant-overeenkomst met de N.V.
Bank voor Nederlandsche Gemeenten, te wijzigen en aan te
vullen als hiervoren werd aangegeven.
Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot
dadelijke behandeling is besloten, wordt, eveneens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming, overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter geeft thans nogmaals het woord aan den heer
Goslinga tot het doen van een voorstel.
De heer Goslinga doet namens Burgemeester en Wethouders
het volgende voorstel
Naar aanleiding van den aan Gedeputeerde Staten ter
goedkeuring ingezonden begrootingsstaat inzake den aanleg
van den Houtweg, uit te voeren voor zoover mogelijk, in werk
verschaffing, deelde dit College aan Burgemeester en Wet
houders mede, dat tegen dit besluit in beginsel geen bezwaren
bestaan, mits de voor rekening der gemeente blijvende kosten
op korten termijn, verdeeld over ten hoogste 5 jaren, ten
laste van den gewonen dienst worden gebracht. Aangezien van
de op 80.000.geraamde totale kosten, alle arbeidsloonen
ten bedrage van 48.500.reeds op den gewonen dienst
werden gebracht, zou dus ook nog het restant ad ƒ31.500.—
hetwelk volgens Burgemeester en Wethouders op de gewone
wijze ten laatste van den kapitaaldienst behoorde te komen, in
een kort tijdvak uit den gewonen dienst moeten worden be
kostigd. Burgemeester en Wethouders hebben Gedeputeerde
Staten er op gewezen, dat een dergelijke eisch in deze tijden
van financieele moeilijkheden h. i. te ver ging. Nu toch alle
arbeidsloonen uit den gewonen dienst worden bestreden, moet
een regeling, volgens welke slechts 31.500.op de gebruike
lijke wijze op den kapitaaldienst wordt gebracht met de gewone
aflossing in 40 jaren, meer dan voldoende worden geacht en dat
te eer, wijl ook het Grondbedrijf bij den aanleg van dezen weg is
gebaat. Een voordeel van de houding van Gedeputeerde Staten is
echter, dat zij in verband met hun algemeene standpunt, thans
niet gedwongen zijn, den eisch te stellen van het aangaan van
eene leening op langen termijn, hetgeen ongetwijfeld ook niet
een vlotte behandeling van de zaak zou hebben bevorderd.
Burgemeester en Wethouders stellen zich voor, om te dezer
zake nog nader met Gedeputeerde Staten overleg te plegen.
Teneinde echter den aanvang van de werkzaamheden niet
nog meer te vertragen, zou het College den Raad willen voor
stellen goed te keuren, dat in afwachting van dat overleg
inmiddels met het werk wordt begonnen en voorts te besluiten,
dat aan den wensch van Gedeputeerde Staten zal worden
voldaan, en de begrooting dienovereenkomstig zal worden ge
wijzigd, indien het bedoelde overleg niet het gewenschte
resultaat mocht opleveren.
Burgemeester en Wethouders geven derhalve in overweging
dienovereenkomstig te besluiten.
Het College wilde, en staat nog op dat standpunt, 31.500.
van de kosten van dien nieuwen weg ten laste van den
kapitaaldienst brengen; Dinsdag 12 dezer moeten de Voorzitter
en spreker deze zaak bij Gedeputeerde Staten bepleiten; in
afwachting van de resultaten van dat overleg stelt het College
voor om, indien dit overleg niet tot het gewenschte resultaat
leidt, goed te keuren dat die 31.500.in 5 jaren op den
gewonen dienst worden gevonden. Wanneer de Raad dit
goedkeurt, kan ten spoedigste met die werkverschaffing worden
begonnen, aangezien eenige honderden werkloozen zich hebben
aangemeld daarvoor, die gaarne aan het werk willen; er zijn
er meer dan 2.000.dan zit er tenminste schot in het werk.
Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot
dadelijke behandeling is besloten, wordt, eveneens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming, overeenkomstig dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter schorst de vergadering tot Dinsdag 5 Juli,
des avonds te 8 uur.