MAANDAG 4 JULI 1932. 267 Interpellatie in zake den bouw van een badhuis, (de Recdc e.a.) Ten slotte kwam ter sprake de vraag, waarvan spreker de Urheber is geweest, of het niet gewenscht zou zijn in Leiden een overdekte zweminrichting te hebben, waarvan de oprichting gepaard kon gaan met den bouw van een badhuis en waar voor Tuinstadwijk in verband met de tramverbindingen bijzonder geschikt zou zijn. Spreker is niet zoo dom, dat hij veronderstelt, dat de burgers 200.600.voor den bouw van een overdekte bad en zweminrichting zouden bijeen brengen, zooals de heer Kooistra van hem zei. De heer Kooistra heeft een voorstelling van zaken gegeven, waaruit blijkt, dat hij van de oprichting van een overdekte bad- en zweminrichting niets afweet. Indien men getracht had het doel te bereiken langs den weg, dien spreker in de Commissie van Financiën had voorgesteld, zou men gehandeld hebben als men in Amsterdam heeft gedaan bij de oprichting van het Sportfondsenbad. De gemeente had dan het geld, dat voor het badhuis noodig was, a fonds perdu kunnen storten en was het mogelijk ge weest een flinke hypotheek te nemen onder garantie van de gemeente. Het zou dan alleen noodig zijn geweest obligatiën te plaatsen, waarvan de volstorting over een ruim aantal jaren kon worden verdeeld. Dan had men een inrichting gekregen, die niet alleen aan een behoefte voldeed, maar die bovendien Leiden meer aan trekkelijk zou maken; wie in den winter zwemmen wil en in training wil blijven, moet daarvoor nu naar Den Haag; dat werkt ten slotte het vertrek uit Leiden in de hand en strekt zeer zeker niet ten gunste van het bezoeken van Leiden. Dit had anders kunnen zijn, wanneer het wat gelukkiger was gegaan met het plaatsen van de afbetalingsobligaties, waarmede een garantie-kapitaal gevormd had kunnen worden, voldoende voor een overdekte zweminrichting. Het ging heelemaal niet om het verhinderen van den bouw van een badhuis in Tuin stadwijk, hoewel spreker daarvan geen voorstander is, waar er badgelegenheid voldoende is in Leiden, maar dan had men een andere inrichting kunnen krijgen, waarmede wat te be reiken was. Er wonen hier 2000 a 2500 studenten, die dikwijls naar Den Haag gaan, ook om de aantrekkelijkheid van de badinrichtingen daar. De heer Kooistra is er volkomen naast, wanneer hij zegt, dat de behandeling hiervan in de Commissie van Financiën 2 jaar geduurd heeft; tengevolge van die overdekte bad- en zweminrichting was die quaestie ten hoogste een half jaar hangende; die tijd kan heusch uog wel bij die 11 jaar; de heeren hebben zich altijd wel gewasschen en zullen dat in dien tijd ook wel gedaan hebben; spreker kan hen niet be nijden, wanneer zij het in dien tijd nagelaten zouden hebben, alleen omdat de gemeente die zaak niet zoo snel afwerkt. Den plicht van den Raad om een dergelijk voorstel uit te voeren, ziet spreker niet; spreker heeft nooit iets te maken gehad met de aanneming van dat voorstel en hij wenscht zich absoluut niet te binden aan iets, wat gebeurd is, toen hij nog geen Raadslid was; spreker behoudt volkomen vrijheid waar toen niet besloten is een badhuis te bouwen en de gelden daarvoor niet zijn toegestaan, en alles in zeer embryo- nalen toestand verkeert, is elk Raadslid vrij om, wanneer dit weer ter sprake komt, die zaak opnieuw voor te bereiden en te bespreken. De heer Knuttel zou langzamerhand huiverig worden om ooit nog voor eenig voorstel van het College, dat geld kost, te stemmen, want dan worden voorstellen, die in zekere mate wenschelijk kunnen zijn, als volstrekt noodzakelijk voorgesteld daarvoor worden dikwijls groote sommen uitgetrokken, zooals daar straks nog voor de reorganisatie van den Reinigings dienst, terwijl een veel grooter en urgenter belang voor een zeer groot deel der bevolking met geen ander motief dan eenvoudig een verwijzing naar den geldnood terzijde wordt gezet. De vraag of in een zoo volkrijke wijk als daar ontstaan is, behoefte aan badgelegenheid is, is toch geen vraagNatuurlijk zijn een aantal personen, die er bepaald groote waarde aan hechten, wel in staat zich op een bepaalden tijd naar de van der Werfïstraat te begeven, maar het algemeen gebruik maken van baden, zooals dat gewenscht en noodzakelijk is, bereikt men niet, wanneer men niet dichterbij terecht kan dan in de van der Werfïstraat, zeker een 20 minuten gaans. Vroeger gemaakte exploitatie-begrootingen hebben hun grond slag grootendeels weer verloren; niet alleen zijn de prijzen van materialen en brandstoffen sterk gedaald, maar ook de bevolking van die buurt is sterk uitgebreid, sinds Zuiderzicht volgebouwd is. De vroegere exploitatierekening kan dus nu niet meer gelden, al zou spreker ook niet op grond van een ongunstige exploitatierekening de zaak willen uit- of afstellen. Het uitstellen van den bouw tot den tijd, dat de economische toestanden beter zijn, is een uitstel tot Sint Juttemis. Er is Interpellatie inzake den bouw van een badhuis. (Knuttel e.a.) nog geen enkele aanwijzing te vinden van een verbetering der economische toestanden, ja, de onmogelijkheid van het op nieuw in orde komen van de economische omstandigheden is gemakkelijk aan te toonen. De heer Goslinga: Niet zoo pessimistisch! De heer Knuttel zegt, dat het evenwicht tusschan het productievermogen en het consumptievermogen van den enkelen mensch zoozeer verbroken is dat het op de basis van productie om winst niet meer te herstellen is. De betere toestanden, waarover de heer Romijn sprak, komen er niet en kunnen er niet komen. Niemand zal althans verwachten, dat de verbetering binnen twee, drie jaren intreedt en moet nu ai dien tijd, en dat nog wel met de begrippen, die men tegenwoordig omtrent de hygiënische verzorging van het lichaam heeft, zoo'n groote stadswijk, die op zoo'n grooten afstand ligt van de bestaande badhuizen, zonder badhuis blijven en moet de aarzeling bij het zich onthouden van baden aangemoedigd worden? Spreker acht dit volstrekt ongewenscht. De heer Romijn zegt, dat de heer Kooistra een uiteenzet ting van den gang van zaken heeft gegeven, die niet geheel en al overeenkomt met de waarheid, welke door den heer de Reede meer werd benaderd. Alle stukken van voor den brand zijn vernietigd, maar in een stuk uit den tijd na den brand, een advies van de Commissie van Financiën, dat op 10 November 1930 aan Burgemeester en Wethouders is uitgebracht, wordt het College in overweging gegeven te trachten in overleg met de Com missie voor de overdekte bad- en zweminrichting tot een resultaat te komen. Dat overleg hebben Burgemeester en Wethouders gevoerd tot einde 1931, toen de zaak weer is teruggegaan naar de Commissie van Financiën, die ten slotte op 8 December 1931 heeft geadviseerd onder deze om standigheden de behandeling van deze zaak niet voort te zetten. Het is inderdaad niet zoo, dat de Commissie van Finan ciën er jaren en jaren over gedacht heeft. Tusschen den heer Knuttel en spreker bestaat een verschil van inzicht, want de heer Knuttel meent, dat nu hals over kop een badhuis in Tuinstadwijk moet worden opgericht. In de twaalf jaren, dat deze zaak nu aanhangig is, is echter geen voorstel gekomen tot den bouw van een badhuis in het Haagwegkwartier, dat verder van de Van der Werfïstraat af ligt dan Tuinstadwijk. Spreker meent dan ook, dat de woorden van den heer Knuttel niet ernstig genomen moeten worden. Spreker heeft de visie van Burgemeester en Wethouders op deze zaak gegeven. De gelden moeten in dezen tijd beschikbaar gehouden worden voor noodzakelijke dingen. Voor deze zaak, die ook naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders wenschelijk is, moeten geen kapitaalsuitgaven worden gedaan. De Raad heeft indertijd niet besloten tot het stichten van een badhuis in Tuinstadwijk, maar uitsluitend tot het vragen van een Rijkssubsidie. Het College heeft daartoe een verzoek gedaan, dat door het Rijk is afgewezen. Men mag derhalve zeggen, dat het College in dit opzicht heeft gedaan, wat van het College verwacht kon worden. De heer Kooistra zegt, dat hij volgens den heer de Reede van een overdekte bad- en zweminrichting absoluut niets af weet; spreker gaat er niet prat op, dat hij daarvan zooveel weet, want in den regel zijn de arbeiders niet in de gelegen heid van zoo'n inrichting gebruik te maken, omdat hun draagkracht daarvoor niet toereikend is, maar hij heeft toen die vereeniging voor een overdekte zweminrichting hier werd opgericht, een rapport daarvan gekregen, omdat hij reeds meermalen bezig was geweest aan de stichting van een bad huis in het Zuiderkwartier, waarin stond, dat er garantie obligaties geplaatst moesten worden en Wethouder Reimeringer heeft in den Raad medegedeeld, dat die obligatieleening groot ƒ200.000.— bij particulieren geplaatst moest worden. Nu is ontkend, dat het jaren geduurd zou hebben, maar spreker heeft deze zaak 2 jaar achtereen bij de begrooting ter sprake gebracht, waarop de Voorzitter hem mededeelde, dat het plan bij de Commissie van Financiën was; wan neer het dus geen jaren geduurd heeft, dan heeft het tenminste toch lj a 2 jaar geduurd. Nu zegt de Wethouder, dat spreker onwaarheid spreekt, maar de Wethouder zegt, dat de zaak geheel opnieuw is opgemaakt in 1930, toen alle stukken waren verbrand; spreker herinnert zich echter, dat hij met Wethouder van der Pot hierover gesproken heeft. En dan moet de heer Romijn ook maar bewijzen, dat spreker onwaarheid spreekt en uit de stukken aantoonen, dat de Raad niet heeft besloten tot den bouw van een badhuis.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 25