258
MAANDAG 4 JULI 1932.
Reorganisatie van den Reinigings- en üntsmettingsdienst.
(Wilmer e.a.)
De heer Wilmer kan zich voorloopig nog aansluiten bij het
betoog van den heer Wilbrink. Er zullen zeer krachtige
argumenten voor het voorstel moeten worden aangevoerd,
alvorens hij zijn stem er aan zal kunnen geven. Hij is thans
nog huiverig dit te doen, omdat in dezen tijd zoovele dringende
en noodzakelijke uitgaven door de gemeente moeten worden
gedaan en men in de toekomst met nog meer aandrang eert
beroep op de gemeentelijke schatkist zal doen.
Zeer terecht is door den heer de Reede opgemerkt, dat
onder hen, die over dit onderwerp gemeend hebben het publiek
van voorlichting te moeten dienen, er zijn, die de zaak wel
wat al te erg aan den buitenkant hebben gezien, maar daar
naast moet geconstateerd, dat zij ook niet in staat waren de
zaak te zien zooals de Raadsleden. Bij geen enkel voorstel is
het spreker zoozeer opgevallen als bij dit, dat het voor
naamste niet staat in het praeadvies van het College,
maar in het rapport; gewoonlijk zijn de praeadviezen van het
College zoo uitgebreid, dat de Raadsleden ter nadere infor
matie de stukken in de Leeskamer kunnen inzien, maar hier
was het omgekeerd; de hoofdzaken moest men te weten komen
uit de stukken in de Leeskamer, terwijl het praeadvies daarop
slechts een aanvulling was. Spreker bedoelt deze opmerking
niet als critiek op de samenstellers van het rapport; hij
hoopt, dat het in het vervolg niet dezen weg uitgaat, want
niet alleen de Raadsleden, maar ook het publiek moet zoo
volledig en zoo zakelijk mogelijk worden ingelicht.
De heer Manders zegt dat, evenals zij die buiten den Raad
staan, minder goed over dergelijke zaken kunnen oordeelen
dan een Raadslid, een Raadslid weer hierover minder zijn
oordeel kan laten gaan dan een lid van de Commissie van
Fabricage, die meer is ingelicht en hierin beter thuis is. Dit
punt is al lang geleden en verschillende malen in de com
missie besproken en het is daarvoor en na ook terdege be
sproken. Spreker gelooft in tegenstelling tot den heer de Reede,
dat de adviseur, wien advies gevraagd is, daarmede betrekkelijk
spoedig is gekomen; door de bespreking in de commissie is
dat advies echter opgehouden, om ook den nieuwen Directeur
in de gelegenheid te stellen zijn oordeel te geven. Dat heeft
geleid tot dit rapport. Nu betreurt spreker het meeste in dit
rapport, hoewel hij het over het algemeen genomen niet
ongunstig vindt, dat de conclusie daarvan is, dat het meerendeel
van deze groote uitgaven besteed zal worden aan mater.ieel,
en dus totaal niets zal bijdragen tot vermindering van den
nood der werkloosheid; dat is het groote nadeel van deze
reorganisatie. Wanneer bovendien, zooals de heer Bosman
meent, op het oogenblik op het personeel bezuinigd zal moeten
worden, dan wordt de zaak daar niet beter door, want dan
wordt de werkloosheid nog weer erger en vermindert men
de arbeidsgelegenheid nog meer. Dit rapport komt dus nu op
een zeer ongelegen tijdstip. Hoe mooi spreker die reorganisatie
ook vindt, hij zou het beter geacht hebben, die nog een
oogenblik uit te stellen. Spreker heeft daarom in de Commissie
van Fabricage direct gevraagd, of het niet mogelijk zou zijn
ze over een 3-tal jaren te verdeelen, en de kosten zoo mogelijk
uit de gewone middelen te bestrijden. Indien dit mogelijk is,
zou spreker daar sterk voor zijn. Waar dit echter, ten minste
volgens de mededeeling van den Directeur, niet mogelijk
schijnt te zijn, meent spreker, dat men wellicht niet anders
zal kunnen doen dan met dit voorstel meegaan.
De heer Bergers vindt het zeer moeilijk, ook nadat hij het
voor en tegen heeft gehoord, voor het voorstel te stemmen
en zit op het oogenblik nog te broeden op wat hij doen zal.
Zal het niet voordeeliger zijn voor de binnenstad paarden
te gebruiken De auto's zullen elk oogenblik moeten stilhouden.
De bewoners zullen niet met hun bak klaar kunnen staan,
of komen wanneer de auto reeds weg is. In de smalle straatjes,
waarin men op het oogenblik al niet met paard en wagen
kan komen, zal men straks ook niet met de auto kunnen komen.
Spreker vreest, dat men met auto's duurder zal uitkomen
dan met paard en wagen.
Het rapport van den Directeur is prijzenswaardig, maar
men moet oppassen, dat een directeur niet te hard van
stapel loopt en de zaak niet te duur maakt.
Men moet er in dezen tijd vooral aan denken, dat elke
directeur zijn dienst graag zoo goed mogelijk heeft ingericht,
wat op zich zelf prijzenswaardig is, doch wel eens te duur
uitkomt.
Spreker zal zijn stem laten afhangen van hetgeen de Wet
houder aanvoert.
De heer Beekenkamp brengt den Directeur van den Reini
gingsdienst gaarne hulde voor het keurige rapport, dat hij
heeft uitgebracht. Spreker is het eens met den heer de Reede,
dat het in het belang van den dienst is, als aan het hoofd
Reorganisatie van den Reinigings- en Ontsmettingsdienst.
(Beekcnkamp e.a.)
daarvan een goede Directeur staat. Wanneer er een goede
Directeur is, moeten de raadsleden ook het hunne ertoe bij
dragen om de uitoefening van den dienst zoo goed mogelijk te
maken. Een van de middelen daartoe is de aanneming van het
praeadvies, zooals het thans is ingediend.
Spreker acht het denkbeeld van den heer Coster om het
plan in drie jaren uit te voeren, niet voor verwezenlijking
vatbaar, omdat het zwaartepunt van het praeadvies ligt in
de reorganisatie van den ontsmettingsdienst, die noodzakelijk
verbetering behoeft, niet alleen volgens het oordeel van den
directeur, maar ook naar de meening van den inspecteur van
de volksgezondheid. Het Rijkssubsidie zal misschien in gevaar-
komen, wanneer niet tijdig voorzieningen voor den ontsmettings
dienst worden getroffen. Terwijl vroeger het plan bestond
voor dezen dienst een afzonderlijk gebouw te zetten, waar
mede een uitgave van 85.000.— zou gemoeid zijn, blijkt het
thans mogelijk te zijn den dienst onder te brengen in den
paardenstal van den Reinigingsdienst, waarom de paarden
verdwijnen moeten.
Spreker is het eens met den heer de Reede, dat in dit geval
de duurdere weg de goedkoopste zal blijken te zijn.
De heer Wilbrink is er niet in geslaagd aan te toonen, op
welke wijze een zuiniger opzet kan worden verkregen. Spreker
hoopt, dat de heer Wilbrink zijn verzuim zal herstellen en
alsnog zal mededeelen op grond van welke motieven hij tot
die meening gekomen is, al ontveinst spreker zich niet, dat
het zeer moeilijk zal zijn die motieven aan te voeren.
Spreker hoopt, dat na de verdediging van den Wethouder
de oppositie tegen het voorstel zal zijn verdwenen als sneeuw
voor de zon en het voorstel met een groote meerderheid
van stemmen zal worden aangenomen.
De heer Vos sluit zich aan bij hen, die- bezwaar hebben
gemaakt tegen deze voordracht. Voor deze mededeeling heeft
spreker echter niet het woord gevraagd, omdat het gevoeglijk
zal blijken uit de stem, die hij tegen het voorstel zal uitbren
gen. Spreker wenscht evenwel een nog niet genoemd bezwaar
aan te voeren.
De Raad heeft zich laatst gezet tot bezuiniging en deze ge
vonden op het gebied van de ontwikkelingsbelangen van de
jeugd. Spreker vreest, dat indien dit groote bedrag thans
wordt gevoteerd, spoedig weer zal moeten worden bezuinigd
en de bezuiniging dan wederom op dat gebied zal worden
gezocht. Behalve de reeds aangevoerde bezwaren is ook deze
vrees voor spreker een bezwaar om zijn stem aan het voorstel
te geven.
De heer Knuttel vindt ook het uitbrengen van zijn stem
over dit voorstel niet zoo bijzonder eenvoudig, maar is thans
geneigd zich er tegen te verklaren.
De aanneming van dit voorstel kan aan den eenen kant tot
gevolg hebben verhooging van de uitgaven der gemeente op
eeri gebied, waarbij de arbeidersbelangen niet zoo bijzonder
betrokken zijn en het volstrekt niet gezegd is, dat men zoozeer
vooruit zal gaan of dat het van zooveel belang is, dat deze
hervorming tot stand gebracht wordt, maar aan den anderen
kant kan het gevolg zijn, dat in verband met deze kapitaals
uitgave, die rentebetaling met zich brengt, gezocht zal worden
naar bezuiniging op de personeelsuitgaven, waarom het per
soneel zal worden ingekrompen, waardoor de werkgelegenheid
weer kleiner wordt.
Als voornaamste lichtpunt staat er tegenover de reorganisatie
van den onsmettingsdienst, welke zeer noodig is.
Ook spreker heeft zich afgevraagd, of het niet mogelijk zou
zijn het plan geleidelijk uit te voeren, voorloopig het tekort
aan materiaal met auto's aan te vullen en voor de paarden
een andere, tijdelijke stalling te vinden, hetgeen volstrekt niet
onmogelijk schijnt bij de veie panden, die leegstaan.
Het is nog niet gehe J zeker, dat spreker inderdaad tegen het
voorstel zal stemmen, maar op het oogenblik gevoelt hij de
aangevoerde bezwaren als overwegend.
De heer Splinter zegt, dat bij dit voorstel twee vragen
dienen gesteld te worden: 1°. is de reorganisatie in deze
moeilijke tijden noodig, 2°. zoo ja, welk systeem moet dan
worden toegepast.
Wat de eerste vraag betreft, durft spreker met volle vrij
moedigheid het voorstel van Burgemeester en Wethouders
verdedigen, omdat de dienst op het oogenblik verkeert in een
noodtoestand. De tegenwoordige organisatie van den dienst
dateert van 18 jaar geleden.
Deze nieuwe dienst is in 1914 in werking getreden; in die
18 jaren is er absoluut geen uitbreiding aan gegeven; enkele
jaren geleden heeft het College reeds met den vorigen
Directeur gesproken over reorganisatie, omdat de zaak reeds
toen dringend verbetering behoefde, maar de vorige Directeur