216 MAANDAG 20 JUNI 1932. (van Eek e.a.) daarover aan het publiek de noodige opheldering te ver schaffen. Spreker weet wel hoe het gaan zal: wanneer de Voorzitter de vragen van de heeren van Stralen en Knuttel beantwoord heeft, dan zal de zaak klaar zijn, maar het gaat niet alleen over wat er gebeurd is en hoe het oordeel van den Voorzitter daarover is, maar ook hierover, of in den tegenwoordigen tijd de politie zelf ook bijdraagt tot het handhaven van de orde, of dus door de politiechefs geen maat regelen worden genomen en bevelen gegeven, die in hooge mate wanorde in het leven roepen; dit kan niet eenvoudig afgedaan worden door een mededeeling van den Voorzitter, spreker neemt aan naar beste weten over de toedracht der zaak en over zijn oordeel daarover; ter geruststelling van de burgerij is een gedachtenwisseling en een beoordeeling door haar vertegenwoordiger, den Daad, hierover gewenscht. 10, 20 jaar geleden stelden de burgemeesters zich ook op het standpunt, dat zij niet verplicht waren, inlichtingen te geven; spreker acht het evenwel van het grootste belang dat opheldering gegeven wordt en dat de Raad gelegenheid krijgt zich uit te spreken; dat is in overeenstemming met de democratie; al heeft de Voorzitter de bevoegdheid, in lichtingen te weigeren, dit zou toch zeer ongewenscht en te betreuren zijn. Spreker zou het in hooge mate onverant woordelijk achten, wanneer de Voorzitter, zooals gewoonlijk, met zijn antwoord op de gestelde vragen de zaak als af gedaan zou beschouwen. De Voorzitter zegt, dat dit nooit de bedoeling is geweest; de heer van Eek is in een verkeerde meening. Het is niet juist dat spreker wil zeggen: die inlichtingen geef ik, en verder bastaverder wordt er niet over gepraat. Het stand punt der wet en der Regeering is, dat de Burgemeester voor zijn politiebeleid geen verantwoording schuldig is aan den Raad; spreker begrijpt en beaamt echter volkomen, dat in de tegenwoordige omstandigheden en bij de thans heer- schende stemmingen de Raad er prijs op stelt, van deze zaak volkomen op de hoogte te zijn en daarover opmerkingen te makenspreker heeft daartegen ook geen bezwaar, maar wenscht alleen niet, dat er hier officieel van een interpellatie sprake is, waarbij men den Burgemeester ter verantwoording roept voor de daden van zijn politiebeleiddat acht spreker verkeerd en dat is ook in strijd met de wet en met de op vatting der Regeeringspreker heeft er echter geen bezwaar tegen, dat hierover heen en weer gepraat wordt. Spreker is het echter niet met den heer van Eek eens, dat de Burge meester zich hier ook verantwoorden moet; bij de laatste wijziging der Gemeentewet is dit nog eens duidelijk uitge maakt, en wel in anderen zin dan de heer van Eek zeide, dus overeenkomstig sprekers meening. Bij Koninklijk Besluit van 22 April 1932 is vernietigd het Raadsbesluit tot toelating van een interpellatie van den Burgemeester door den Raad van Almelo, waarbij opgemerkt wordt, dat bij de behan deling van de wijziging der Gemeentewet een amendement van den Bergh in dien zin is verworpen en dat bij de be handeling in de Eerste Kamer op een ten aanzien van dit punt door den heer van Lanschot gestelde vraag ook door de Regeering een antwoord in anderen zin is gegeven. De wet stelt den Burgemeester niet verantwoordelijk voor het beleid van de politie tegenover den Raad en daarom acht spreker het verkeerd van een „interpellatie" te spreken. Hij is echter bereid met den Raad over de gestelde vragen van gedachten te wisselen en te trachten de zaak tot helderheid te brengen. De heer van Eek zegt, dat hij niet hecht aan vormen. Wanneer er straks bij het beantwoorden van de vragen van de heeren van Stralen en Knuttel volkomen gelegenheid zal bestaan voor de Raadsleden om zich te uiten, kan hij daar mede geheel accoord gaan. Hij wenscht alleen nog deze op merking te maken: waar de Burgemeester zegt, dat het in strijd met de wet is, dat de Burgemeester verantwoording aflegt van het optreden der politie, dan is hij het daarmede niet eens. De wet verbiedt het niet en die verantwoording komt toch, want wanneer de Burgemeester gesproken heeft, heeft hij verantwoording afgelegd van het optreden van de politie tegenover den Raad. De heer Knuttel is natuurlijk niet van meening, dat het iets zou geven om te trachten tegen den klaarblijkelijken wil van de centrale Regeering, welke door den Burgemeester wordt gedeeld, de interpellatie door te drijven, maar hij wil wel verklaren, dat hij juist dat ter verantwoording roepen van den Burgemeester niet een punt van ondergeschikt be lang acht. Als men de politie geheel aan de democratie onttrekt, laat men daarmede zien in welke mate de demo cratie voor-den-gek-houderij en zand-in-de-oogen-strooierij is. Benoeming leerares in de handwerken aan de H.B.S. voor (Knuttel e.a.) Meisjes; e.a. Wanneer de Burgemeester geen verantwoording wil afleggen, zal het eenige gevolg wezen, dat die verantwoordelijkstelling op andere wijze gezocht wordt. Het voorstel van den Voorzitter, strekkende om de inter pellaties niet toe te staan, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter zegt, dat hij na afhandeling van de gedrukte agenda de zaak aan de orde zal stellen. 5°. Schrijven van de Onafhankelijke Socialistische Partij, ten geleide van een motie, in zake het optreden van den Inspecteur van der Wal, ter gelegenheid van een volks oploop op Woensdag 15 Juni j.l. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten het schrijven aan te nemen voor kennisgeving. 6°. Verzoek van de af deeling Leiden van de Vereeniging voor Christelijke Gezondheids-en Vacantiekolonies in Neder land, om toekenning van een subsidie voor 1933. Zal worden behandeld bij de begrooting voor 1933. 7°. Verzoek van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, om voorloopig niet over te gaan tot uitvoering van het Raadsbesluit, in zake de op heffing van de Meisjesschool aan de Boommarkt, in verband met het door de afdeeling in te stellen beroep tegen dat besluit. 8°. Verzoek van de afdeeling Leiden van de vereeniging van Hoofden van Scholen in Nederland, om niet aan te nemen de amendementen van de heeren Meijnen, van Es en Vos, op het voorstel in zake het verleenen van ontslag, de benoeming en de overplaatsing van onderwijzend personeel. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten deze verzoeken te behandelen bij punt 2. De Voorzitter deelt nog mede: det op 17 Juni j.l. heeft plaats gehad de opneming van de boeken en de kas van den Gemeente-Ontvanger, waarvan proces-verbaal in duplo is opgemaakt, dat aan de Gedep. Staten is toegezonden en in de Leeskamer ter inzage neder- gelegd. Aan de orde is alsnu: I. Benoeming van eene leerares in de Handwerken aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. No. 136.) De Voorzitter verzoekt den heeren Bergers, Schüller, de Reede en Koole het stembureau te vormen. Wordt benoemd met 26 stemmen mej. C. Koejemans; mej. R. Hartsuiker verkreeg 1 stem. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor loopig voor de genomen moeite. II. Voorstel: a. tot het verleenen van eervol ontslag aan twee hoofden van scholen en aan twee onderwijzeressen; b. tot benoeming van een hoofd der school Paul Kruger- straat A; c. tot benoeming van eene onderwijzeres aan de opleidings school voor Gymnasium en H. B. S., aan de Aalmarkt; d. tot overplaatsing van een 4-tal hoofden van scholen; e. tot overplaatsing van verschillende onderwijzers en onder wijzeressen. (Zie Ing. St. No. 125.) Hierbij komen tevens aan de orde de verschillende adressen ter zake en de nadere amendementen van de heerenMeijnen, van Es, Vos Groeneveld, luidende: „Ondergeteekenden, leden van de Commissie voor het Onderwijs, stellen den Raad voor, zulks met intrekking van het door drie hunner ingediende voorstel van 4 Juni 1932, de navolgende wijzigingen aan te brengen in de voorstellen van B. en W., voorkomende in het Ing. Stuk van 27 Mei 1932, No. 125: in plaats van punt IYb te lezen: „den Heer J. C. van Schaik, thans hoofd van de o. 1.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 2