186
MAANDAG 6 JUNI 1932.
(Schüller e.a.)
blaadje gestaan, maar daarvan hebben wij geen kennis ge
nomen.
De Voorzitter heeft ook gezegd, dat niet hij het doordrijft,
maar dat de Raad te beslissen heeft. De heer van Eek heeft
er al op attent gemaakt de Voorzitter moet dat toch
inzien dat, indien de Voorzitter dit adres nu niet aan de
orde stelt hij heeft het heel zacht uitgedrukt er van
middag langer over gesproken zou worden dan wanneer het
wel aan de orde gesteld was. Die vingerwijzing moet den
Voorzitter toch al voldoende zijn om het College een andere
houding te doen aannemen en om voor te stellen, dit adres
nu wel te doen behandelen. Zeer terecht zeide de heer van Eek,
dat als dit adres niet door den Raad in behandeling wordt
genomen, de behandeling dan wel langer zal kunnen duren
en ook zal duren, dan wanneer het College had voorgesteld,
het wel te behandelen. Spreker waarschuwt daarom den
Voorzitter om de zaak niet op de spits te drijven: laat het
College zijn houding veranderen en voorstellen tot behandeling
van deze zaak over te gaan.
De heer Groeneveld zegt, dat naar het oordeel van zijn
fractie deze zaak dient te worden afgedaan. Het adres is zoo
grof dat, voorzoover spreker zich herinnert, nog nooit een
officieel stuk met dergelijke termen in den Raad is behandeld.
Het is voor een van de Raadsleden buitengewoon beleedigend.
Zulk een stuk doet men dadelijk af. Aan het eind van de
vergadering behoort men te weten of de Raad zich al dan
niet achter het adres plaatst. De Raadsleden dienen te weten
in welke persoonlijke verhoudingen zij hier zitten.
Spreker hoopt den Voorzitter er toe te kunnen brengen
met het voorstel van den heer van Eek mede te gaan. Gelukt
hem dit niet, dan zal hij opnieuw het woord moeten vragen
om aan te toonen, dat dit adres van zoodanigen aard is, dat
het niet ter visie kan worden gelegd.
De Voorzitter geeft den heer Groeneveld in overweging het
maar ineens te zeggen.
De heer Groeneveld doet opmerken dat, wanneer hij ge
noodzaakt is dit aan te toonen, hij zich niet los zal kunnen
maken van den inhoud van het adres. De Voorzitter zegt wel,
dat het adres thans niet besproken mag worden, maar het
is voor spreker vrijwel onmogelijk om te bewijzen, dat het
adres niet ter visie kan worden gelegd, zonder den inhoud
ervan ter sprake te brengen.
Spreker hoopt dus, dat de Voorzitter zal meegaan met het
voorstel van den heer van Eek.
De Voorzitter zegt, dat het voorstel om het adres ter visie
te leggen niet is een voorstel van hem alleen, maar van het
College, en dat de Raad heeft te beslissen.
De heer Schüller heeft aangedikt hetgeen de heer van Eek
had gezegd en de vingerwijzing van den heer van Eek klonk
in den mond van den heer Schüller bijna als een bedrei
ging als de heer Schüller zegt, dat dit de bedoeling niet
is geweest, neemt spreker het aan, maar zijn woorden klonken
zoo in dezen zin, dat men ervan zou lusten en dat meer
tijd zou worden verknoeid. Spreker herhaalt echter, dat de
Raad zelf zal hebben te beslissen, of hij de zaak op deze of
op een andere wijze wenscht behandeld te zien.
De heer Vallentgoed kan niet meegaan met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders om het adres ter visie te
leggen. De Voorzitter maakt er bezwaar tegen, dat de inhoud
van het adres ter sprake wordt gebracht, maar spreker is
het met den heer Groeneveld eens, dat het een onverbrekelijk
aan het ander vastzit.
De inhoud van dit adres is van dien aard, dat ter-visie
legging uitstel van executie ishet is zelfs mogelijk, dat spreker
later zal voorstellen het als afgedaan te beschouwen. De
Voorzitter zegt, dat ter-visie-legging noodzakelijk is, omdat
de Raadsleden er dan beter over kunnen oordeelen. Misschien
hebben enkele Raadsleden het niet gelezen, maar het is in
13000 exemplaren verspreid en het overgroote deel der Raads
leden zal het toch wel ontvangen hebben.
De heer Knuttel heeft het niet ontvangen.
De heer Wilbrink zegt, dat de heeren van Rosmalen en
Meijnen het ook niet ontvangen hebben.
De heer Vallentgoed laat dit dan terzijde; het is mogelijk,
hoewel het betrekkelijk een gezocht argument is; men weet
wat gebeurd is; men kent de beschuldiging; er is een kort
overzicht van gegevener is eenerzijds een beschuldiging
van mevrouw Braggaarde Does en een afwijzing daarvan
door Maatschappelijk Hulpbetoon in den vorm van dit adres.
(Vallentgoed e.a.)
Den vorm van dit adres keurt spreker ten sterkste af.
Het is toch wel eigenaardig, dat dit adres zoo gewijzigd
is. In het ontwerp-adres is een scherpe aanval op spreker
gericht; daarop kan spreker later wel eens antwoorden.
De Voorzitter zegt, dat de heer Vallentgoed daarin niet
treden mag. De behandeling van dit adres, wat daaraan
voorafgegaan is en wat de heer Vallentgoed daarop later wil
antwoorden, dat alles is nu niet aan de orde.
De heer Vallentgoed wil zich daaraan gaarne onderwerpen
en weet ook niet wat zich daarbij zal voordoen. Sprekers
geheele fr actie kan met deze wijze van behandelen niet mee
gaan en verzet zich ten sterkste tegen het niet in behandeling
nemen van dit adres. Het spijt spreker, dat de Voorzitter
niet heeft kunnen besluiten tot een betere toezegging dan
die van ter-visie-legging; dat is zoo vaag.
De Voorzitter heeft niet ter-visie-legging toegezegd, maar
heeft namens het College voorgesteld dit adres ter visie te
leggen en heeft daarna, in den loop der bespreking, zich
bereid verklaar d om het adres te doen behandelen in de vol
gende Raadsvergadering, die vermoedelijk op 20 Juni gehou
den zal worden.
De heer Vallentgoed blijft zich tegen deze wijze van be
handeling verzetten.
De heer Verweij zegt, dat de bewering van verschillende
Raadsleden, dat zij van den inhoud van dit adres niet op de
hoogte zijn, op spreker den indruk maakt, dat men de zaak
al te onnoozel wil voorstellen. Deze zaak heeft een voor
geschiedenis en om zich nu op grond van een formaliteit
van directe behandeling af te maken, acht spreker een op
treden, deze zaak onwaardig. Deze zaak is er niet alleen een
van mevrouw Braggaarde Does, maar een van de geheele
sociaal-democratische fractie. Spreker noemt de punten 17,
18, 19 en 20 van deze agenda om te bewijzen dat, wanneer
men nu besluit om de behandeling van deze zaak uit te
stellen, verwacht mag worden, dat de Raad misschien pas
over eenige maanden gelegenheid voor behandeling van deze
zaak zal krijgen, en aangezien hiermede aan de persoon van
een van de Raadsleden niet voldoende recht wordt gedaan,
dringt spreker -er op aan, de zaak in deze vergadering tot
een beslissing te brengen.
Spreker kan er verder niets van zeggen, omdat hij anders
den inhoud van het adres moet behandelen. Laat men het
adres goed op zich inwerken, dan moet men het er mede
eens zijn, dat geen enkele Raad het op zich kan laten zitten,
indien door een of andere autoriteit aan een bepaald Raadslid
dergelijke dingen in de schoenen worden geschoven, en daarom
doet spreker een ernstig beroep op den Raad om tot directe
behandeling van het adres over te gaan.
Mevrouw de Clerde Bruijn verzet zich er ten sterkste
tegen, dat men het adres niet onmiddellijk wil behandelen
en de inhoud ervan niet mag worden besproken, ter wij l bet
toch een beleediging bevat voor mevrouw Braggaar—de Does.
Zij kan zich niet begrijpen, dat dit adres, hetwelk op 13 Mei
door het College is ontvangen, eerst heden ter kennis van
den Raad wordt gebracht. Zij vraagt waarom Burgemeester
en Wethouders het niet in de pers hebben laten afdrukken
en het niet aan de Raadsleden hebben toegezonden.
De Voorzitter doet mevrouw de Cler opmerken, dat Burge
meester en Wethouders dat nooit doen.
Mevrouw de Clerde Bruijn antwoordt, dat meermalen
stukken, welke bij het College zijn ingekomen, aan de Raads
leden worden toegezonden.
Spreekster herhaalt, dat zij niet kan begrijpen, dat dit
adres eerst heden ter kennis van den Raad wordt gebracht.
Verschillende Raadsleden zeggen, dat zij er tevoren geen
kennis van hadden genomen, maar spreekster gelooft, dat die
heeren uit hun eigen pers wel den inhoud zullen hebben
leeren kennen. Iedereen weet wat er aan de hand is en die
onwetendheid, welke de heeren ten toon spreiden, vindt
spreekster wel opvallend.
De heer Eikerbout herinnert er aan dat hij den vorigen
keer, toen deze zaak aan de orde was, zich heeft verklaard
voor het voorstel om een onderzoek te doen instellen, maar
dat dat voorstel toen is verworpen. Thans staat de Raad
voor het feit, dat de Commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon een adres heeft ingezonden. Spreker draagt van den