206 MAANDAG 6 JUNI 1932. Beschikbaarstelling gelden voor aanleg straten nabij (van Stralen e.a.) Rijnsburgerweg. ring tegen loonen, die door het Rijk werden voorgeschreven. De Raad begeeft zich op een gevaarlijk terrein, wanneer hij er toe medewerkt, dat gemeentewerken worden uitgevoerd tegen abnormaal lage loonen. Spreker verheugt zich over den in den Raad ondervonden steun en hoopt van harte, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal worden verworpen. De heer Bosman herhaalt met nadruk de vraag, welke hij tot het College heelt gericht en waarop hij geen antwoord heelt gekregen: is het niet mogelijk het werk anders dan bij wijze van werkverschaffing uit te voeren en zal men, wanneer men het op de gewone wijze wil trachten uit te voeren, geen geld er voor kunnen krijgen? In dat geval zou spreker liever hebben, dat het als werkverschaffing uitgevoerd werd, dan heelemaal niet. Spreker verzoekt daarover inlichtingen. De heer Romijn zegt, dat door de nadere toelichting van den heer van Stralen op het door spreker in de Raadszitting van 21 Maart j.l. gezegde wel gebleken is, dat hij niet den opzet had dit in een ander daglicht te stellen dan waarin het gezien moet worden, inderdaad was het zeer noodzakelijk om toen over dat voorstel tot aanleg van de Houtlaan in werk verschaffing, dat al eenige keeren was aangehouden, een beslissing te krijgen; niemand betreurt meer dan spreker dat de uitvoering daarvan totnutoe geheel achterwege moest blijven, doordat Gedeputeerde Staten dit Raadsbesluit nog niet hebben goedgekeurd; in overleg met den dienst van sociale zaken was men reeds zeer ver gevorderd met de voor bereiding van dit werk, maar naar aanleiding van zeer alarmeerende geruchten van Gedeputeerde Staten moest helaas worden besloten, de verdere uitvoering niet ter hand te nemen, daar de mogelijkheid bestond, dat dat Raadsbesluit niet werd goedgekeurd. Het spijt spreker, dat de heer van Stralen toch min of meer den indruk heeft willen vestigen alsof sprekers woorden toen onjuist en een dreigement zonder eenige be- teekenis waren en alleen moesten dienen om den Raad te doen beslissen tot iets, waarvoor hij bij nader inzien niets gevoelde. Spreker betreurt met den Raad dat daarmede tot nogtoe niet kon worden begonnen. Verder zou de Minister niet bereid zijn om geschoolde arbeiders aan de werkverschaffing te werk te doen stellen. Dat is onjuist; dat heeft spreker ook niet beweerddat is ook niet bepaald, alleen dat dit niet kan op de wijze, zooals de organisaties wenschten. Men dient deze geheele zaak te regelen en uit te voeren in overleg met de Nederlandsche Heide- Maatschappij en bindende afspraken, dat ten minste 50 geschoolde arbeiders tegen vol contractloon zullen worden aangesteld, zooals de organisaties wenschen, zijn met de be palingen van den Minister in strijd en kunnen daarom niet worden aanvaard. Om misverstand, ook voor de toekomst te voorkomen, deelt spreker mede, dat een bezwaar van den Minister tegen aanstelling van geschoolde arbeiders niet bestaat. Volgens den heer van Stralen zou spreker hebben gezegd, dat het niet de bedoeling van het College zou zijn om nog werken in werkverschaffing te doen uitvoeren. Dat is ook onjuist. Spreker heeft niet beweerd, dat het College nooit of te nimmer meer zou komen met voorsteller, tot uitvoering van eenig werk in werkverschaffing; dat zal spreker ook nooit beweren omdat, als het mogelijk is en het object is geschikt, ongetwijfeld van spreker op het College aandrang zal uitgaan om het wel die richting uit te sturen, omdat spreker in deze omstandigheden, nu de gemeente toch zoo weinig kan doen, werkverschaffing van buitengewone beteekenis acht en daarvoor gevoelt; dat moet echter bij elk object op zich zelf beoordeeld worden. Evenmin dus als spreker kan zeggen, dat alle werken als werkverschaffing zullen worden uitgevoerd, kan hij zeggen, dat het College nooit meer zal voorstellen werken in werk verschaffing te doen uitvoeren; elk geval wordt op zich zelf beoordeeld en den Raad voorgelegd. De heer Splinter zegt, dat dit werk wat ruimer is opgezet dan men het aanvankelijk noodig achtte. De weg vandeeene school naar de andere zou kunnen vervallen. De toegangsweg zou zeer veel eenvoudiger gemaakt kunnen worden dan thans het plan is. In antwoord op de vraag van den heer Bosman zegt spreker het mogelijk te achten, dat het voorstel niet de goedkeuring van Gedeputeerde Staten'zal krijgen, indien de Raad besluit het werk niet bij wijze van werkverschaffing te doen uitvoeren. Er zal dan een zeer eenvoudige toegangsweg naar de school moeten gemaakt worden. De heer Groeneveld gelooft in het geheel niet, dat als vast staand kan worden beschouwd, dat het uitvoeren van werken bij wijze van werkverschaffing voor de gemeentekas voordeelig Beschikbaarstelling gelden voor aanleg straten nabij (Groeneveld e.a.) Rijnsburgerweg. is, zooals de heer van Stralen zei. Wel is waar worden dan lage loonen betaald, maar het werken met ongeschoolde arbeiders duurt langer en wordt daardoor duurder dan het werken met geschoolde krachten. Zoo zou blijkens het rapport van den Directeur van Gemeentewerken de aanleg van den weg langs den Leidschen Hout even duur zijn, wanneer het werk in werkverschaffing werd uitgevoerd, als wanneer het op de gewone wijze werd gemaakt. Bij voorstellen als deze heeft spreker altoos sterk den indruk, dat het om niets anders gaat dan om het neerdrukken der loonen, alsmede om de vraag, wie de kosten zal betalen. Het maakt echter voor den belastingbetaler geen groot verschil, of het geld geheel en al komt uit de gemeentekas of voor een gedeelte ook wordt verkregen uit's Rijks schatkist. Het amendement-var. Stralen wordt aangenomen met 24 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Wilbrink, Bergers, van Rosmalen, Groeneveld, de Reede, Knuttel, Eikerbout, Verweij, Manders, Wilmer, van Eek, Schüller, Kooistra, Coster, Meijnen, Kuipers, Vallentgoed, van Stralen, van Eecke, mevrouw Braggaarde Does, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Koole, van Tol en Simonis. Tegen stemmen: de heeren Goslinga, Romijn, Bosman, Beekenkamp, Tepe en Splinter. (De heer van Es had de vergadering inmiddels verlaten). De Voorzitter zegt, dat door de aanneming van het amen dement-van Stralen een wijziging van den begrootingsstaat noodig is geworden. Wanneer spreker dan ook nu voorstelt het voorstel van Burgemeester en Wethouders zonder hoofdelijke stemming aan te nemen, doet hij dat met dien verstande, dat het voorstel wordt gebracht in overeenstemming met de wijzigingen, die daarvoor noodig zijn in den begrootingsstaat. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het aldus gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de verbreeding van den spoorwegovergang in den Morschweg. (Zie Ing. St. No. 127.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIV. Voorstel: a. om van den Staat der Nederlanden in eigendom terug te nemen een gedeelte grond van het terrein van het oude Academisch Ziekenhuis, Sectie A, No. 883 ged.; b. tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van den bouw van een nieuw politieposthuis op den sub a be doelden grond en het uitvoeren van bijkomende werken. (Zie Ing. St. No. 124.) De heer Groeneveld heeft bezwaar tegen dit voorstel. Het doet spreker natuurlijk altijd veel genoegen wanneer het College voorstellen doet tot uitvoering van werken; dat is in dezen tijd dringend noodzakelijk, maar is dit voorstel nu wel noodig? Het bestaande politieposthuis is nog niet zoo heel oud en nog lang niet versleten en spreker ziet nog niet de dringende noodzakelijkheid om het af te breken en door een ander te vervangen. Dit voorstel is buitengewoon duur; men weet nog niet hoe de toestand zich daar zal ontwikkelen; volgens de plannen moet daar een verkeersweg komen vanaf den Morschsingel; men kan nu nog precies overzien of het daar op zijn plaats zal staan. Men moet over het algemeen met posthuizen voorzichtig zijn; indertijd is door den Raad tot stichting van een posthuis aan den ïïoogen Rijndijk be sloten, maar daar is bijna nooit iemand in; men had zich dus die uitgave kunnen besparen. De ervaring leert dus voorzichtigheid. Spreker geeft toe, dat ten aanzien van het verkeer de toestand daar niet ideaal is, maar onhoudbaar is deze ook niet; de ingang vanaf de Steenstraat tot de Eerste Binnen vestgracht is minstens 12 M. breed. Spreker gevoelt er veel voor om nog eens te zien, hoe de toestand zich daar op den duur zal ontwikkelen en of er niet een geschikter plaats is te vinden voor een posthuis, wanneer dit noodig zal blijken. De heer Knuttel wil zich iets sterker uitdrukken dan de heer Groeneveld en meent, dat er op het oogenblik met de ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 26