202 MAANDAG 6 JUNI 1932. Overplaatsingen enz. personeel 1. onderwijs. (Tepe e.a.) genwij zullen nog enkele hoofden ontslaan en die op de voordracht aan den Raad zetten, terwijl zij ook geen oproep voor hoofd kunnen plaatsen, ten einde den Raad een drietal voor te dragen, op gevaar af, dat dus het hoofd van de eigen school, dat ontslag krijgt, door den Raad niet benoemd zou worden; ieder zal erkennen, dat dat een onmogelijkheid is in den zin der wet. Mogelijk is de heer Groeneveld hieromtrent nog niet geheel bevredigd en wenscht hij hierover nog het woord; waar het College echter voorstelt, zijn denkbeeld tot aanhouding te aanvaarden, geeft spreker den heer Groeneveld in overweging de discussie hierover voorloopig uit te stellen tot na de bespreking met de leden der onderwijscommissie, die spreker zich voorstelt tusschen deze en de volgende Raadszitting te houden; daar is het om quaesties als deze minutieus uit te zoeken en duidelijk te maken een juister plaats dan een Raads vergadering, en zeker een, waarin nog zoovele agendapunten te behandelen zijn. De heer Coster sluit zich geheel aan bij het voorstel-Groene- veld, omdat volgens de toelichting deze overplaatsingen zullen geschieden in strijd met de eigen verlangens der betrokkenen; dit was ook alleen maar bekend van de heeren Hüner en van Schaikterwijl de heeren Zeelenberg, Broeze en mej. Vellekoop daarvan niets wisten en het pas uit de couranten hebben vernomen. Wanneer gesproken wordt van een eigen ver langen, moet dit gelden voor alle onderwijzers en onderwijzeressen en die zijn niet alle geraadpleegd. Daarom steunt spreker het voorstel-Groeneveld, omdat dan gelegenheid bestaat een onder zoek in te stellen naar de billijkheid van de amendementen- Meijnen, Dr. van Es en Vos. De heer Beekenkamp moet toch de opvatting van de heeren Coster en Groeneveld bestrijden. Men tracht een element in de discussie in te brengen en daarvan een argument te maken, dat hier niet in het geding gebracht mag worden, door er zich op te beroepen, dat het personeel niet, althans niet voldoende ge hoord is. In de Memorie van Antwoord van 1889 staat reeds, dat de wet niet verbiedt aan den Gemeenteraad om, na overleg met den Inspecteur, het hoofd eener school naar een andere school in die gemeente over te plaatsen, ook dan wanneer die onderwijzer de overplaatsing verlangt noch goedkeurt. De jurisprudentie De Voorzitter vraagt, of de heer Beekenkamp niet een beetje ver gaat bij de bespreking van het voorstel van orde, dat nu alleen aan de orde is. De heer' Beekenkamp zegt, zich deze historische uitweiding te veroorloven om aan te toonen, dat het element, hetwelk de heer Groeneveld in zijn voorstel legt, n.l. dat het onder wijzend personeel gehoord moet worden, eigenlijk niet in het geding gebracht mag worden; de wet eischt dit niet. Een andere vraag is echter, of dit in verband met den goeden geest op de scholen niet wenschelijk is; het is echter niet in overeenstemming met geest en geschiedenis der Lageronder- wijswet. Den heer de Reede is uit de mededeelingen van den Wet houder niet duidelijk geworden, hoever hij wil gaan met het overleg, dat thans zal plaats vinden. Spreker vindt, dat dit overleg wel buitengewoon laat komt en dat nu het mooie daarvan is weggenomenspreker acht het evenwel ook noodig. Wanneer de Wethouder het advies van den Inspecteur vraagt, is het dan zijn bedoeling dat ook over de amendementen- Meijnen te vragen? Dan staat daarmede vast, dat dan de Raad vrij blijft om eventueel ten aanzien van de voorgestelde overplaatsingen zelfstandig te beslissen. Daar gaat het om bij spreker. Als dat gebeurt, heeft spreker tegen het uitstel geen bezwaar, in het. andere geval gevoelt hij voor uitstel niets. De heer Tepe merkt op, dat de Raad met zijn voorstel binnen de grenzen van zijn bevoegdheid moet blijven. De heer de Reede zegt, dat dit een kwestie van latere zorg is. Er zijn dan nog altijd beroepsinstanties, die zich over deze zaak kunnen uitspreken. Het moet echter vaststaan, dat de Raad niet staat voor het feit, dat de Inspecteur naderhand nog zijn meening moet uitspreken. De heer Groeneveld weet, dat het plegen van overleg niet bij de wet is voorgeschreven. Het is echter op geen enkele plaats in de wet verboden, dat bij overplaatsing van onder wijzend personeel overleg plaats heeft. Waar dit zoo is en Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs; e.a. (Groeneveld e.a.) het ook billijk en rechtvaardig is, bestaat er geen enkele reden om het personeel niet te raadplegen. Spreker bedoelt met het »plegen van overleg" niet, dat de betrokken onderwijzers den dienst zullen uitmaken, want het gevolg van het overleg zou weieens kunnen zijn, dat niemand vrijwillig een bepaalde plaats zou willen bezetten, terwijl zij toch ingenomen moet worden. De beslissing moet dus in elk geval bij Burgemeester en Wethouders en den Raad zijn. Spreker zou misschien meer dan de Wethouder met het resultaat van het overleg rekening willen houden, maar kan in zijn voorstel niet vaststellen, in hoeverre de Wethouder het moet doen. Wat dat betreft, kan sprekers voorstel onge wijzigd blijven, aangezien de Wethouder bereid is met de onderwijzers over deze zaak te spreken. Ook ten aanzien van het vragen van advies aan de com missie voor het onderwijs behoeft sprekers voorstel niet ge wijzigd te worden. Spreker zou er geen bezwaar tegen hebben, wanneer deze commissie steeds bij overplaatsingen en be noemingen werd geraadpleegd, maar het ligt niet in zijn bedoeling daarover thans incidenteel een uitspraak van den Raad te vragen. Spreker beschouwt zijn voorstel alleen in verband met de onderhavige zaak en verbindt er geen consequenties aan. Wanneer spreker nu bovendien verklaart, dat hij zich later niet op zijn voorstel als precedent zal beroepen, kan de Wethouder er toch geen bezwaar tegen hebben, sprekers voorstel ongewijzigd over te nemen. Spreker ziet niet in, waarom slechts één naam op de voor dracht tot benoeming van een hoofd kon worden geplaatst. Er worden meermalen onderwijzers benoemd, die een be trekking hebben en spreker weet niet, waarom b.v. tot hoofd van een school niet een hoofd van een andere school zou kunnen worden benoemd, dat nog in functie is. Deze vraag kan echter later door den Wethouder en de commissie voor het onderwijs behandeld worden, waarom spreker er op het oogenblik niet verder op ingaat. Spreker denkt dat de Wethouder, na sprekers toelichting omtrent de bedoeling van zijn voorstel, tegen overneming ervan geen bezwaar zal hebben. De heer Tepe verklaart zich namens het College, na de repliek van den heer Groeneveld, bereid diens voorstel over te nemen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den heer Groeneveld besloten. De behandeling van dit agendapunt wordt mitsdien tot een volgende vergadering aangehouden. X. Voorstel in zake het aangaan, met wijziging van het Raadsbesluit van 29 Juni 1925, van een rekening-courant- overeenkomst met de N.V. Bank voor Ncderlandschc Gemeenten te 's-Gravenhagc. (Zie Ing. St. No. 114.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel tot verkoop aan C. Brandse, van een gedeelte verdronken rietland en water aan de Haarlemmertrekvaart, kad. bekend gemeente Warmond, Sectie C No. 333 ged. (Zie Ing. St. No. 121.) De heer Knuttel acht dit voorstel niet geheel onbedenke lijk; op deze plek heeft men nog een aardig kijkje, een aardig stukje natuur. Nu wil iemand dit ineens koopen; de gemeente gaat heelemaal niet na, of de te maken berging voor bootjes past in de plannen, die men met die omgeving heeft; die bestaan niet; daar zal weer een bak worden neer gezet, die nooit verdwijnen zal. Desnoods zou spreker er voor kunnen zijn, om dit water tijdelijk te verhuren, maar hij wil de zeggenschap hierover niet maar ineens geheel in handen geven van iemand, om daar een schuitenhuis te bouwen. De Voorzitter zegt, dat de heer Knuttel hem de woorden uit den mond genomen heeft. In het voorstel van het College wordt niet, zooals gewoonlijk, wanneer meer dan één lid een afwijkend standpunt inneemt, vermeld, dat er ten aanzien van dit voorstel in het College een minderheid en een meer derheid is; dit is nagelaten, misschien ten onrechte, omdat de zaak niet van veel gewicht werd geacht. Intusschen, die minderheid bestaat en spreker wil zich tot tolk daarvan maken. Hier dreigt een stukje natuurschoon verloren te gaan, een van de weinige stukjes, die bij Leiden voor den wandelaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 22