200
MAANDAG 6 JUNI 1932.
Opschorting ontslag leeraar Gymnasium; e.a.
(Tepe.)
geval een blamage is; in elk geval is dit veel minder scherp dan
de maatregel, dien men anders moet nemen, n.l. hem een
wenk geven, dat hij verstandig zal doen ontslag te nemen.
De heeren Knuttel en Vallentgoed zien deze zaak eenigszins
meer van de personeelszijde, het College echter uitsluitend
vanuit het standpunt van het onderwijs, van het Gymnasium.
Wil men ook jongeren krachten de gelegenheid geven, ge
plaatst te worden, dan is natuurlijk voor die redeneering iets
te zeggen, maar anderzijds is het toch de taak van het College
om zich af te vragen; waarmede het onderwijs aan het Gym
nasium het beste gediend is. Waar nu van alle zijden aandrang
wordt uitgeoefend om dezen docent wegens zijn bijzondere
voortreffelijkheid te handhaven, daar zou het College toch
iets voorstellen, dat niet in het belang van het onderwijs is,
door een anderen maatregel aan te bevelen.
De heer Vallentgoed zegt: wanneer het onderwijs door het
ontslag van den heer van Beeck ontwricht zou worden, dan
moet die ontwrichting in elk geval toch over eenige jaren
plaats hebben en laat het dan nu maar vast gebeuren. Maar
ontwrichting of niet, als vaststaat dat handhaving van dezen
leeraar de beste maatregel is, dan kan het feit, dat die nog
maar twee jaar mogelijk is, nooit een argument zijn om dien
maatregel niet te nemen, want wanneer zeker is, dat het
onderwijs aan het Gymnasium er mee gediend is, dan moet
men den heer van Beeck toch zoo lang mogelijk continueeren,
al is dit niet tot in lengte van dagen mogelijk; anders is het
niet in het belang van het Gymnasium.
De heer van Es stelde de positieve vraag, welke maatregelen
spreker zich het volgend jaar, ter verkrijging van die meerdere
zekerheid, voorstelt. Allereerst dien, welken de heer van Es
zelf al eenigszins aan de hand deed. Plaatsing van een op
roeping is dit jaar reeds door het College overwogen.
Het is dus zeer waarschijnlijk, dat die maatregel ook het
volgend jaar overwogen wordt, maar spreker kan niet de
toezegging doen, dat die maatregel genomen zal worden.
Er is een ander middel om meer zekerheid te krijgen dan
men op het oogenblik heeft.
Spreker heeft zich n.l. thans tevreden gesteld met het doen
van een schriftelijke vraag aan den Inspecteur der Gymnasia.
Door een mondeling onderhoud kan echter het schriftelijk
antwoord al of niet versterkt worden.
De Inspecteur is inderdaad degene, die het geheele terrein
overziet en geacht kan worden bekend te zijn met de be
schikbare krachten over de geheele linie, alsmede met de
qualiteiten van de personen, die in een bepaald tijdsbestek
naar betrekkingen als deze solliciteeren.
Wanneer Burgemeester en Wethouders zich het volgend
jaar met den Inspecteur in verbinding stellen en hem op den
man af vragen: »Bent u van meening, dat op het oogenblik
goede en voor het Gymnasium voldoende krachten beschikbaar
zijn," en het antwoord, waarover natuurlijk gediscussieerd kan
worden, luidt wederom ontkennend, zal spreker misschien
per slot van rekening nog sterkere argumenten kunnen aan
voeren dan thans.
Het eenige punt, waarop spreker geaarzeld heeft, is daar,
waar de Inspecteur schrijft over »een docent van gelijk
waardige qualiteiten". Spreker is het eens met den heer
Knuttel, dat men van een jongere leerkracht niet mag eischen,
dat hij de gelijkwaardige is van den heer van Beeck. In
sommige opzichten zal hij misschien boven den heer van Beeck
staan maar in ervaring is hij toch diens mindere. Spreker
heeft zich afgevraagdwat bedoelt de Inspecteur hiermede.
De conclusie, waartoe de Inspecteur is gekomen, heeft
echter bij het College van Burgemeester en Wethouders den
doorslag gegeven, waarom het gemeend heeft dit voorstel aan
den Raad te moeten doen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aan
genomen met 16 tegen 14 stemmen.
Vóór stemmende heeren Goslinga, Romijn, Wilbrink,
Bergers, van Rosmalen, Bosman, de Reede, Eikerbout, Wilmer,
Meijnen, van Es, Beekenkamp, van Eecke, Simonis, Tepe en
Splinter.
Tegen stemmen: de heeren Groeneveld, Knuttel, Verweij,
van Eek, Schiiller, Kooistra, Coster, Kuipers, Vallentgoed,
van Stralen, mevrouw Braggaarde Does, mevrouw de Cler
de Bruijn, de heeren Koole en van Tol.
(Ook de heeren Simonis en Wilbrink waren inmiddels ter
vergadering gekomen, terwijl de heer Manders nog niet ter
vergadering aanwezig was.)
IX. Voorstel:
a. tot het verleenen van eervol ontslag aan twee hoofden
van scholen en aan twee onderwijzeressen;
Overplaatsingen enz. personeel o. 1. onderwijs.
(Voorzitter e.a.)
b. tot benoeming van een hoofd der school Paul Kriiger-
straat A;
c. tot benoeming van eene onderwijzeres aan de opleidings
school voor Gymnasium en H. B. S., aan de Aalmarkt;
d. tot overplaatsing van een 4-tal hoofden van seholen;
e. tot overplaatsing van verschillende onderwijzers en onder
wijzeressen.
(Zie lng. St. No. 125.)
Hierbij komen tevens aan de orde het adres van de afdeeling
Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers om de
behandeling van dit punt van de agenda aan te houden, als
mede de door de heeren Meijnen, van Es en Vos op de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders ingediende amende
menten, luidende:
»Ondergeteekenden stellen den Raad de volgende wijzigingen
voor in de reeks voorstellen van Burgemeester en Wethouders
onder het Ingekomen stuk, No. 125, van 27 Mei 1932.
te doen vervallen de punten la en II.
te vervangen
in punt lVb. den naam en de plaatsing van den Heer
J. C. van Schaik door den naam en de plaatsing van den
Heer J. Broeze;
in punt IVc. den naam en de plaatsing van den Heer
F. W. Zeelenberg door den naam en de plaatsing van den
Heer J. C. B. Hüner;
in punt 1 \d. den naam en de plaatsing van den Heer
J. Broeze door deri naam en de plaatsing van den Heer
J. C. van Schaik
op te nemen de nieuwe punten:
IVe. den Heer F. W. Zeelenberg thans hoofd van de
O. L. School aan het Schuttersveld B te stellen aan het hoofd
van de O. L. School aan de Paul Krügerstraat A.
IV/. den Heer F. W. Zeelenberg voor het tijdvak liggende
tusschen den datum van opheffing van de school op het
Schuttersveld B en 1 Augustus a.s. te belasten met de waar
neming van de functie van tijdelijk hoofd van de school aan
de Paul Krügerstraat A.
te wijzigen in punt:
Vc. den naam en de plaatsing van Mej. S. C. W. Bader
in den naam en de plaatsing van Mej. J. E. P. Yellekoop.
\g. onder 9° den naam en de plaatsing van Mej. J. E. P.
Vellekoop in den naam en de plaatsing van Mej. S. C. W. Bader."
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van orde van den heer Groeneveld, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor punt 9 van de agenda uit te
stellen en te behandelen in een volgende vergadering, ten
einde gelegenheid te geven, te dezer zake alsnog overleg te
plegen met het betrokken onderwijspersoneel en advies in te
winnen van de Commissie voor het Onderwijs."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter merkt op, dat het voorstel van den heer
Groeneveld een voorstel van orde is, dat in behandeling moet
komen, voordat de discussie over het voorstel van Burgemeester
en Wethouders met de daarop ingediende amendementen en
de daarop betrekking hebbende adressen plaats vindt.
Den heer Groeneveld is bij informatie gebleken, dat over
deze benoemingen en overplaatsingen het betrokken personeel,
althans voor een belangrijk deel, niet is geraadpleegd; dat
acht spreker onredelijk en onbillijk; overplaatsing kan voor
de betrokkenen en ook voor het onderwijs zeer nadeelig zijn;
een dergelijk voorstel mag hier niet komen zonder dat althans
overleg is gepleegd met de betrokkenen.
Ook is geen advies hierover gevraagd aan de onderwijs
commissie; spreker weet wel dat het geen gewoonte is, dat
overplaatsingen die commissie passeeten, maar het is hier
toch een zeer belangrijke aangelegenheid; het betreft hier
geen gewone overplaatsingen, maar feitelijk een geheele ver
andering in de samenstelling van het onderwijzend personeel
die zaak was in elk geval belangrijk genoeg om haar de
onderwijs-commissie te doen passeeren. Spreker zou er geen
bezwaar tegen hebben, wanneer de onderwijscommissie steeds
over overplaatsingen werd geraadpleegd, maar dat is geen
gewoonte; in dit buitengewone geval was dit echter nood
zakelijk geweest.
De onderwijscommissie vergadert veel minder dan in het
reglement is voorgeschreven; wanneer daarop critiek wordt
uitgeoefend, dan antwoordt het College altijd, dat men als
men geen agenda heeft toch niet kan vergaderen. Maar hier
was dan toch een agendapunt; men behoefde dus niet naar