MAANDAG
6 JUNI 1932.
199
Opschorting ontslag leeraar Gymnasium.
(Knuttel e.a.)
De Wethouder heeft in zijn antwoord in het geheel niet
over de belangen van deze jonge menschen gesproken.
Indien de mogelijkheid van herbenoeming tot het 70ste
jaar is geopend om dengenen, die op 65 jarigen leeftijd geen
volwaardige leerkracht meer zijn en dan ontslagen zouden
moeten worden, een blamage te besparen, maakt men de
daaromtrent bestaande bepaling krachteloos, indien men, over
eenkomstig de meening van den Wethouder, er een ruim
gebruik van maakt om de leerkrachten, die nog fit zijn,
voor het onderwijs te behouden en krijgt men de blamage
door een achterdeurtje terug.
Bovendien gelooft spreker niet, dat bet buitengewoon
wenschelijk zou zijn de oudere krachten, hoe groot hun quali-
teiten ook mogen zijn en hoe groot ook hun prestige op de
school is, voor het onderwijs te behouden. Een jonge, trissche
kracht heeft zijn voordeelen, ook wanneer hij nogdenoodige
routine en het prestige mist.
Als spreker het oordeel van den Inspecteur over de jonge
krachten in diens brief leest, vreest hij, dat op het gymnasium
de maatstaf wordt aangelegd, waartegen een leeraar bij het
middelbaar onderwijs verleden jaar in het Haagsch Maandblad
is opgekomen, en waarbij de waarde van een docent alleen
wordt getoetst aan het feit, of hij in zijn klasse volmaakte
orde heeft, waaraan bij de jongere krachten nog weieens iets
ontbreekt.
Men heeft spreker nog niet aangetoond, dat het zoo moeilijk
zou zijn een behoorlijken leeraar in geschiedenis en aard
rijkskunde voor het gymnasium te vinden, waarom spreker
tegen het voorstel zal stemmen.
De heer Vallentgoed sluit zich geheel aan bij den heer
Knuttel. De gelijkwaardigheid van leerkrachten is zeer moeilijk
te bepalen. Wie kan er voor instaan, dat een gelijkwaardige
leerkracht zal worden benoemd, al heeft hij niet in gelijke
mate als de heer van Beeck de bekwaamheid om orde te
houden? Men moet er echter toch eenmaal mee beginnen.
Volgens het getuigenis van den heer Meijnen staat men over
twee jaar toch voor de ontwrichting van het gymnasium;
wanneer inderdaad door dit ontslag hèt gymnasium ont
wricht zou worden, laat men het dan nu maar doen; dan
kan men zich daarop praepareeren. Hoogleeraren worden op
70-jarigen leeftijd ontslagenvan de compensatie, dat leeraren
nog 5 jaar na den pensioengerechtigden leeftijd kunnen aan
blijven, moet zoo weinig mogelijk gebruik worden gemaakt.
Aan alle kanten dreigt ontslag; zie het bezuinigingsrapport
van de com missie-Weiter, waarin er op aangedrongen wordt
om hun, die den pensioengerechtigden leeftijd bereikt hebben,
ontslag te geven; daar wordt er ook niet naar gevraagd, of
men wil en of het kan. Spreker weet ook wel eenigszins hoe
het gaat; als men eenmaal gedwongen is heen te gaan, is
iedereen onmisbaar; is men eenmaal weg, dan blijkt er soms
een veel betere kracht voor in de plaats gekomen te zijn;
dat zijn volgens spreker de ervaringen in zijn langdurige loop
baan. Spreker kan zich dus niet vereenigen met het voorstel
van het College.
De heer Beekenkamp is niet geheel ongevoelig voor de
argumenten van den neer Knuttel, maar zal zijn stem toch
aan het voorstel van het College geven, na de verdediging
van den Wethouder, afgaande verder op het rapport van
den Inspecteur en bovenal in het belang van het gymnasium.
Met, te meer vrijmoedigheid doet spreker dit, omdat hij als
oud-leerling van den heer van Beeck nog steeds dankbaar is
voor de eminente wijze, waarop deze docent bij zijn leer
lingen belangstelling wist en weet te wekken voor de door
hem onderwezen vakken. Op grond van eigen ervaring deelt
spreker de meening van den Inspecteur, dat het buiten
gewoon moeilijk zal zijn een leerkracht te vinden, die den
heer van Beeck zal evenaren.
De heer van Es heeft verleden jaar tegen dit voorstel ook
bezwaar gemaakt en gezegd, dat hij er toen nog mee zou
meegaan, maar er zich een volgenden keer meer tegen zou
verzetten. Nieuw in deze zaak is echter het rapport van
curatoren was eensluidend met dat van het vorige jaar
de brief van den Inspecteur, die spreker ook werkelijk zeer
veel zegt, zoodat spreker geen bezwaar heeft om ook dit jaar
nog voor dit voorstel te stemmen.
De heer Tepe heeft echter toegezegd, het volgend jaar bij
een dergelijk voorstel zijn voelhorens nog eens extra uit te
steken om nog meer argumenten te verzamelen dan hij nu
reeds heelt voor continuatie van den heer van Beeck. Welke
pijl denkt hij dan nog op zijn boog te hebben? Spreker dacht,
dat de Inspecteur zoowat de hoogste autoriteit was. Is net
zijn bedoeling misschien, om het volgend jaar per advertentie
sollicitanten voor deze vacature op te roepen en om te zien,
Opschorting ontslaq leeraar Gymnasium.
(van Es e.a.)
of daarbij misschien iemand is, die den heer van Beeck goed
zou kunnen vervangen? Indien dat niet het geval was, zou
het voorstel weer bij den Raad komen en zou de Wethouder
in zijn aanbeveling zeer sterk staan.
De heer Bergers staat in het algemeen aan de zijde van
hen, die meenen, dat afvloeiing van leerkrachten moet plaats
hebben en zou liever willen, dat zij, die den pensioengerech
tigden leeftijd hebben bereikt en met hun pensioen in hun
onderhoud kunnen voorzien, uit zichzelf heengingen. Voor
anderen zou dan de pijnlijke gedachte, waarover men nu
gesproken heeft, niet bestaan en ook voor den Raad zou dat
pleizieriger zijn.
Na hetgeen de Wethouder over de qualiteiten van den heer
van Beeck heeft medegedeeld, zal spreker zich echter dezen
keer met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
vereenigen.
De heer Meijnen heeft ervaring opgedaan met leeraren aan
het gymnasium, die niet voor hun taak berekend waren en
herinnert zich al de ellende uit dien tijd. Deze herinnering
maakt hem er huiverig voor wederom dergelijke tijden te
gemoet te gaan.
Spreker handhaaft het woord Dontwrichting" voor de vakken,
waarin de heer van Beeck les geeft. Indien deze werd ver
vangen door een leeraar, die niet voor zijn taak berekend is,
zouden de leerlingen en hun ouders daarvan de dupe worden.
Wanneer men dat gevaar kan ontwijken door nog gebruik
te blij ven maken van de capaciteiten van den heer van Beeck,
moet men die mogelijkheid met beide handen aangrijpen.
Volgens den heer Knuttel zou de leiding van het gymnasium
er de schuld van krijgen, als er minder geschikte leerkrachten
zijn. Het kan echter ook liggen aan den leeraar zelf.
De heer Knuttel: Niet als er sprake is van een groot aantal
personen.
De heer Meijnen meent, dat het voor het gymnasium al
hachelijk is, wanneer het slechts twee leeraren geldt.
Een gymnasium behoeft voor alle vakken geschikte leeraren.
Daarvan hangt veel af voor de toekomst van de leerlingen.
De Raad kan veilig zeilen op het kompas van de curatoren,
die het gymnasium door en door kennen. Bovendien zegt de
Inspecteur der Gymnasia, die het geheele terrein overziet,
dat het op het oogenblik in hooge mate moeilijk zou zijn een
geschikten leeraar voor deze twee vakken te vinden. Waar
dit zoo is, mag men den heer van Beeck niet ter zijde zetten.
Spreker wenscht daarvoor althans niet de verantwoordelijk
heid te dragen. Het gymnasium is daarvoor een instelling
van te groot belang.
De heer de Reede geeft gaarne toe, dat het op het oogen
blik moeilijk is een andere beslissing te nemen dan Burge
meester en Wethouders hebben voorgesteld, maar sluit zich
aan bij degenen, die er op hebben aangedrongen, dat het
volgend jaar geen poging zal worden nagelaten om in dezen
toestand verandering te brengen.
Het uitstel van de benoeming van een nieuwen leeraar is
uitstel van executie voor zeer korten tijd.
De heer Knuttel merkte terecht op, dat het niet veel ver
schil maakt, of men de moeilijkheden van een nieuwen leeraar
heeft van 19331938 of van 19321937. Alleen is men een
jaar langer in onzekerheid en om nu zoo spoedig mogelijk uit
die onzekerheid te komen, sluit spreker zich aan bij den heer
van Es, als hij vraagt om het volgend jaar geen poging
ongedaan te laten om een uitstekende kracht voor het gym
nasium te vinden.
De heer Tepe zegt, dat de heer Knuttel betwijfelt, of de
interpretatie, door spreker van artikel 22 der verordening op
het gymnasium gegeven, wel juist is.
De heer Knuttel heeft betwijfeld, of die wel verstandig
zou zijn.
De heer Tepe meent, dat die interpretatie niet alleen juist,
maar ook verstandig is. De heer Knuttel acht het een ver
plaatsing van de moeilijkheid, want volgens hem is het het
zelfde, of men iemand een wenk geeft, dat hij ontslag moet
nemen dan wel of men hem niet voor verlenging voordraagt.
Dat is spreker niet met den heer Knuttel eens. De bepaling,
dat men op 65-jarigen leeftijd moet bedanken, is voor iemand,
die zich niet zoo sterk gevoelt, ook reden om dat te doen;
zonder die bepaling zou hij daartoe misschien den moed niet
hebben en wachten, tot hij een wenk krijgt, terwijl het, wan
neer iemand niet voorgedragen wordt voor verlenging, in geen