MAANDAG 6 JUNI 1932. 195 (van Stralen e.a.) onderzoek zullen uitgaan, maar hij kan zich even stellig voorstellen dat, indien het voorstel van Burgemeester en Wethouders was aangenomen en het adres ter visie was gelegd, geen enkel Raadslid ook maar één stap zou hebben gedaan om de zaak te onderzoeken. De zaak blijkt hoe langer hoe meer van belang en steeds van verder strekkende beteekenis te zijn. Daarom heeft spreker er in het begin het College een verwijt van gemaakt, dat het had voorgesteld het adres ter visie te leggen. Dat was een fout en het College heeft dat blijkbaar ingezien, want het heeft zijn voorstel gewijzigd. Eigenlijk moesten ook Burgemeester en Wethouders hun meening over deze zaak aan den Raad kenbaar maken. Zij willen dit punt wel op de agenda voor de volgende vergade ring brengen, maar dit sluit nog niet in, dat de Raad nu ook het oordeel van het College zal vernemen. Waar het hier gaat om een zoo krasse beschuldiging aan het adres van een Raadslid en van een Raadsfractie, is het niet voldoende, dat slechts één lid van het College, tevens voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon, zich uitspreekt, maar dient het geheele College dat te doen. Spreker heeft niet begrepen, dat dit de bedoeling is. Wel heeft hij begrepen, dat de heer Romijn de bedoeling had om door voorlezing van het adres de zaak publiek bekend te maken en dat diens bedoeling niet was om de zaak behandeld te krijgen, om dat hij zich anders tegen de tervisielegging had moeten verklaren. Het is al te naïef en te vrijmoedig om te onderstellen, dat bij het inkomen van zulk een adres er het zwijgen toe zou worden gedaan door de beleedigden. Wat betreft den voortdurenden aandrang om het adres vandaag te behandelen, verschillende fractiegenooten van spreker hebben wel gezegd, dat het belang van vele gesteun- den door Maatschappelijk Hulpbetoon hierbij ook ter sprake komt, maar dit is voor spreker niet van doorslaande beteeke nis. Het College had kunnen begrijpen dat, toen een dergelijk scheldadres werd ingediend, sprekers fractie er het zwijgen niet toe kon doen, en nu is altijd de gewoonte geweest beleedigingen niet op langen termijn, doch direct af te doen. Had Maatschappelijk Hulpbetoon zich bepaald tot een protest tegen de houding van mevrouw Braggaar en van sprekers fractie en was dat protest gesteld geweest in een fatsoenlijken vorm, dan zou spreker er geen bezwaar tegen hebben gehad om de zaak even te laten bezinken, maar juist de vorm, waarin het adres is gegoten, maakt dat de zaak direct moet worden behandeld. Spreker begrijpt dat, waar het een prestige-kwestie is geworden, de Burgemeester en het College niet willen toe geven een fout te hebben begaan. Hij zou er accoord mede kunnen gaan, dat de zaak in de volgende vergadering werd behandeld, onder deze voorwaarde dat Burgemeester en Wet houders erkenden een fout te hebben begaan door voor te stellen het adres ter visie te leggen. Niet ontkend kan worden, dat de geheele opzet van deze zaak er toe moest leiden, dat vandaag en niet later een discussie in dezen Raad daarover zou plaats hebben. Spreker stelt er absoluut prijs op om bij de behandeling van deze zaak, nu of later, schriftelijk het oordeel van het College te krijgen. De Voorzitter zegt, dat de beschuldiging van den heer van Stralen, dat het College moet erkennen een fout te hebben begaan, alleen dan juist zou zijn, indien het College bedoeld had, hetgeen de heer van Stralen het in de schoenen schuift, Om inderdaad deze zaak in den doofpot te stoppen, hetgeen echter ganschelijk zijn bedoeling niet was; die was wel degelijk om die zaak hier te doen behandelen; het initiatief daartoe ligt echter niet bij het Collége, maar kan gerust komen van de Raadsleden; dat is een zaak van den Raad en spreker was in het geheel niet bevreesd, dat er van de Raadsleden geen initiatief daartoe zou komen. Men kan evenwel niet zeggen, dat het voorstel tot fer-visie-legging beteekende een poging van het College om de zaak in den doofpot te stoppen; de heer van Stralen moet dat niet herhalendan moet hij zeggen: ik twijfel aan Uw goede trouw. Het College vindt het veel plezieriger, als er over gesproken wordt; de heer van Stralen mag niet zeggen, dat het College dat tracht te ontduiken en dat het College door zijn gewijzigd voorstel, dat bedoeld is als poging om tot elkaar te komen, erkent een fout gemaakt te hebben. De bedoeling van het College is altijd geweest een behandeling van deze zaak. De heer van Stralen zegt, dat het toch een ongebruikelijke methode is. De heer Vallentgoed betreurt dezen gang van zaken, maar (Vallentgoed e.a.) wijst alle verantwoordelijkheid hiervoor af. Hoe stellen degenen, die deze zaak nader willen onderzoeken, zich dat voor? Wanneer indertijd besloten was, een Raadscommissie te benoemen, dan had men beide partijen kunnen hooren. Wil men dan nu bij Maatschappelijk Hulpbetoon een bezoek gaan afleggen en hooren, hoe de zaak in elkaar zit? Maar dat staat al in dit adres; de feiten zelf, waarover het gaat, krijgt men niet; die heeft mevrouw Braggaarde Does in handen van een Raadscommissie willen stellen. Wat wil de heer Bosman nu onderzoeken? Laat hij dat nu eens duidelijk verklaren. De heer Bosman weet dat niet. Spreker heeft een stuk voor zich, dat hij niet gelezen heeft; daarover moet hij, na het gelezen te hebben, toch eerst eens denken, alvorens er over te kunnen oordeelen en spreken. De heer Vallentgoed zegt, dat het voorgelezen is; de heer Bosman heeft dit geval meegemaakt en nu zegt men, dat het insinuaties zijn spreker vindt het geen insinuaties, maar meent, dat er is een vermoeden van camouflage dat hij wel wat gevoelt voor het voorstel-van Eek, maar dat hij het College niet wil afvallendaarachter verbergt hij zich dan. De heer Bosman kan niets anders te weten komen dan wat hij reeds weet. De heer Bosman zegt, dat de heer Vallentgoed dat wel zegt, maar moet spreker dat nu enkel op diens gezag maar aannemen? De heer Vallentgoed gaat direct met den heer Bosman mede, als deze hem duidelijk maakt, wat hij wil onder zoeken. De heer Bosman wil in net algemeen een onderzoek instellen. De heer Vallentgoed is daardoor niet bevredigd. Wanneer spreker overtuigd was, dat er werkelijk wat te onderzoeken was, waarover men zekerheid wilde, dan gaat hij direct daar mede mee, maar voor spreker is alles zoo helder als glas. Men had mevrouw Braggaarde Does aan kunnen hooren en beslissen, of men dit aannemelijk vond en of men overtuigd was of niet. Spreker had het kunnen aanvullen. Onder getuige van den heer Goslinga had hij onmiddellijk bepaalde feiten kunnen constateeren, die ter vergadering zelfs niet te loochenen waren, maar hij gevoelt voor die dingen niet zooveel. Hij behoudt zich echter voor om, als de zaak wordt behandeld, aanvullend te werken en hij maakt zich sterk, dat hij dan met namen en data de heeren zal kunnen overtuigen van het afkeurens waardige van de feiten, welke zich hebben afgespeeld. Een onderzoek is niet noodig, want het zijn feiten, welke zoowel de heer Goslinga als oud-voorzitter, als de heer Romijn als voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon als juist zullen moeten erkennen. De taak van mevrouw Braggaar en spreker in Maatschap pelijk Hulpbetoon is geen gemakkelijke geweest. Mevrouw Braggaar is het werk eerder moe geworden dan spreker. Een vroeger partijgenoot, die ook lid van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon is geweest, heeft weieens gezegd, dat men in die Commissie met de vuist op de tafel moet slaan, wil men iets bereiken; doet men dat niet, dan wordt men in een hoek gedrukt. De heer Koole zegt, waar door den Voorzitter aan den heer van Stralen is geantwoord, dat het niet de bedoeling van het College was het adres in de prullemand te werken, toen de heer Romijn voorlezing van het adres vroeg, het idee te hebben gekregen, dat het wantrouwen, door de houding van dien Wethouder veroorzaakt, werd aangewakkerd. De heer Romijn zegt wel die voorlezing te hebben verzocht om aan het adres publiciteit te geven, wat niet werd bereikt bij tervisielegging, maar spreker kreeg den indruk, dat de bedoe ling was om, indien de Raad met de tervisielegging accoord ging, het stuk verder niet in behandeling te doen komen. Had inderdaad de bedoeling voorgezeten het stuk in behan deling te brengen, dan had de tervisielegging achterwege kunnen blijven, want dan was de inhoud van zelf ter sprake gekomen. Als er wantrouwen is ontstaan tegen Burgemeester en Wethouders, dan zijn niet de sociaal-democraten daarvan de oorzaak, maar dan heeft de heer Romijn daartoe aanlei ding gegeven, omdat hij blijkbaar de bedoeling had om door het vragen van voorlezing van het adres den inhoud ervan in de pers te doen opnemen en dan, nadat het was ter visie gelegd, de zaak niet verder te behandelen. Mevrouw Braggaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 15