194
MAANDAG
6 JUNI 1932.
(Voorzitter e.a.)
tijd zich op de hoogte zullen hebben kunnen stellen en
a fortiori na dit debat van 3 uren, dat aan de zaak is gewijd,
een bespreking gemakkelijker zal zijn.
De heer Schüller zegt, dat de stelling, door den Voorzitter
uitgesproken, dat het voor een goeden gang van zaken ge-
wenscht is om de zaak over 14 dagen te behandelen, be-
teekent dat zij, die op directe behandeling aansturen, den
goeden gang van zaken willen verstoren. De zaak wordt door
den Voorzitter omgedraaid. Niet spreker en de zijnen verstoren
den goeden gang van zaken, maar het voorstel van Burge
meester en Wethouders, gesteund doör meerdere Raadsleden.
Niet de sociaal-democraten doen dat, maar het College en
de Raad. De Voorzitter beroept er zich steeds op, dat het maar
een voorstel van het College is, waarover de Raad moet be
slissen; dat is zeer juist, maar wanneer hij als Voorzitter een
bepaalde stemming van een groot deel van den Raad aanvoelt,
dan is het toch zijn taak juist als Voorzitter om te trachten
het College te overtuigen van de noodzakelijkheid om zijn
oorspronkelijk voorstel te wijzigen, al zal hij daarin niet altijd
slagen. Het College wil deze zaak nu in de Raadszitting van
20 Juni behandelen, maar de Voorzitter heeft ook gezegd,
dat deze zaak in vollen omvang niet direct behandeld kan
worden, maar dat de zakelijke achtergrond en het persoonlijke
element afzonderlijk behandeld dienden te worden. Daarin
ligt dus opgesloten, dat men 2 vergaderingen noodig zal hebben
om deze zaak opgehelderd te krijgen. Dit is echter niet noodig
en niet gewenscht, maar ook niet mogelijk; men kan die beide
elementen niet scheidendie vormen één geheel en dienen
als zoodanig behandeld te worden.
Toen de Voorzitter een beroep deed op den heer van Eek,
moest hij wel meenen, dat dit beroep absoluut overbodig was;
hij moest dat beroep doen om nog wat te kunnen redden,
maar hij was daarin in elk geval niet geslaagd; de geheele
sociaal-democratische fractie blijft op directe behandeling van
deze zaak aandringen.
De Voorzitter heeft mevrouw Braggaar—de Does terecht
gewezen, omdat zij niet over de wijze van behandeling, maar
over deze zaak zelf sprakvolgens spreker heeft men wel
degelijk het recht om het adres zelf te bespreken.
Nu heeft mevrouw Braggaar—de Does, bij haar verdediging
van de noodzakelijkheid van directe behandeling, door het
noemen van enkele gevallen duidelijk in het licht gesteld de
veranderde houding van Maatschappelijk Hulpbetoon na de
behandeling van deze zaak in openbare Raadszitting. Spreker
zal, ter verdediging van zijn standpunt, dat deze zaak direct
in haar vollen omvang behandeld moet worden, ook enkele
voorbeelden noemen, die echter in flagranten strijd zijn met
de door mevrouw Braggaarde Does genoemde, waaruit men
zeer duidelijk kan constateeren dat, toen Maatschappelijk
Hulpbetoon in den Raad op een zeer duidelijke, zuivere en
behoorlijke manier, overeenkomstig de waarheid en de offi-
cieele gegevens tot de orde is geroepen, het direct van houding
is veranderd, maar dat het, zoodra dit eenigszins geluwd
was, weer denzelfden weg is opgegaan als vóór de behandeling
der gemeente-begrooting. Spreker deelt dit mede, omdat hij
meent, dat deze zaak vandaag dient behandeld te worden,
kan en ook zal behandeld moeten worden.
Spreker heeft genoteerd een geval van een gezin, bestaande
uit man, vrouw en vijf kinderen van den leeftijd van 2 tot
8 jaar. De man heeft totaal geen inkomsten. Tot de vorige
week keerde Maatschappelijk Hulpbetoon aan dat gezin uit
ƒ7.50 en vrij brood, maar die uitkeering is zonder meer stop
gezet, terwijl een nieuwe aanvrage moet worden onderzocht.
Het geld had men moeten doorbetalen. De zaak kon toch
worden onderzocht, zonder dat men den man en diens gezin
de keel dicht kneep!
Een ander geval. Dit betreft een gezin, bestaande uit man,
vrouw en 2 kinderen tusschen 1 en 3 jaar. De inkomsten
bedragen ƒ4.—, de huishuur ƒ2.50 en het fondsgeld ƒ1.11.
De man beeft zich een maand geleden bij Maatschappelijk
Hulpbetoon aangemeld om steun, maar er istotdusverre geen
beslissing genomen.
Nog een geval. Dit geldt een gezin, bestaande uit man,
vrouw en 5 kinderen van 1 tot 9 jaar. De man ha I eerst
van Maatschappelijk Hulpbetoon een uitkeering van 12.
maar deze is geleidelijk verminderd tot ƒ2.en in de vorige
maand is zij geheel ingehouden.
Een vierde geval. Een vrouw heeft aan inkomsten ƒ3.
ouderdomsrente, ƒ2.50 pensioen en ƒ1.toelage van haar
kinderen. De uitgaven bedragen: ƒ5.— huishuur en ƒ0.36
fondsgeld, zoodat er ƒ1.14 overblijft om van te leven. Deze
vrouw, die kort geleden weduwe is geworden, heeft zich om
steun tot Maatschappelijk Hulpbetoon gewend, maar zij heeft
een afwijzende beschikking gekregen.
Waar door den Voorzitter wordt betwist, dat de wijze,
waarop Maatschappelijk Hulpbetoon de gevallen behandelt,
(Schüller e.a.)
iets te maken heeft met de vraag of dit adres direct moet
worden behandeld, wil spreker als zijn meening te kennen
geven, dat hier nog meer gevallen naar voren moesten worden
gebracht om aan te toonen, dat er spoed is bij de bespreking
van dit adres.
De heer Bosman beweert, dat hij niet op de hoogte is, maar
spreker en zijn fractiegenooten hebben voldoende aangetoond,
dat dit een gezocht argument is. Bovendien kan spreker niet
begrijpen, dat de heer Bosman van zulk een scheldadres,
waarvan de samenstellers van het minste allooi zijn, met zulk
een vuil en goor adres nog bij kennissen wil gaan informeeren.
De Voorzitter geeft den heer Schüller in overweging zich
niet zoo op te winden en niet te vervallen in woorden, welke
hij niet kan gebruiken.
De heer Schüller wijst er op, dat in het adres wordt ge
sproken van »polniek van het minste allooi", van «bewust
misleidend en tendentieus". De Voorzitter had dit vuile, gore
stuk niet moeten aanvaarden, maar terugzendendat was dan
zijn plicht geweest. De samensteller(s) hiervan is (zijn) per
sonen van het minste allooi.
Spreker moet den heer Bosman de illusie ontnemen, dat de
sociaal-democraten als zij uitstel wenschen dat altijd gedaan
kunnen krijgen. Spreker wijst slechts op zijn voorstel, in 1928
gedaan, bij den nu wel zeer beruchten verkoop van gronden
in Zuiderzicht door de gemeente, tot schorsing der beraad
slaging, omdat de Raadsleden niet voldoende op de hoogte
waren indien spreker zich niet vergist, heeft de heer Bosman
toen tegen sprekers voorstel gestemdspreker zal het nog wel
eens opzoeken, want die zaak zal hier nog wel eens ter sprake
komen. De meerderheid heeft zich toen daartegen verklaard;
toen durfden de heereu geen onderzoek aan, evenals hierbij.
Hier mag dit ook het daglicht niet zien. De heer Bosman
moet dus niet zeggen, dat de sociaal-democraten, als zij uitstel
wenschen, altijd hun zin krijgen.
De heer Bosman: Niet bij elk voorstel!
De heer Schüller kan dat heel goed begrijpen; de sociaal
democraten krijgen alleen hun zin bij voorstellen, die den
heer Bosman welgevallig zijn. Welke voorstellen tot uitstel
van de sociaal-democraten zijn dan wel aangenomen? De
heer Bosman zegt nu, dat hij daarvan geen aanteekening
heeft gehouden, maar dan moet hij ook niet zeggen dat de
sociaal-democraten in het algemeen uitstel krijgen, als zij dat
voorstellen. Niet de sociaal-democraten schieten te kort in
collegialiteit, zooals de heer Bosman zegt, maar het College
en de Raadsmeerderheid voeren obstructie. Wanneer de heer
Bosman een voorstel deed, waarvan hij heilig overtuigd was,
dat directe behandeling in het belang van de gemeente en
van de groepen, waarvoor hij hier zit, hij zit hier zuiver
voor de groote werkgevers was, en wanneer het College
zich daartegen zou verzetten, wat spreker zeer betwijfelt, dan
zou hij ook alles op haren en snaren zetten. De heer Bosman
zegt nu: ja, maar op een andere manier. Dat is slechts een
quaestie van hoe men de zaken behandelt; dan zou de heer
Bosman ook niet anders kunnen doen dan blijven aandringen
op behandeling; hij zou misschien een andere methode vol
gen, maar hoe een fractie de zaken wil behandelen, is in elk
geval een zaak van haar zelfde sociaal-democratische fractie
doet het zooals zij vanmiddag gedaan heeft, n.l. door her
haaldelijk aan te dringen op behandeling.
De heer Bosman verweet spreker min of meer, dat hij
gewezen heeft op obstructie. Spreker heeft dat met geen enkel
woord gedaan en zelfs het woord niet gebezigd; hij heeft
alleen gezegd, dat het in het belang der zaak was om haar
te behandelen en dat de Raad deze zaak ook zal moeten
behandelen.
De heer van Stralen zegt, dat volgens den heer Bosman de
sociaal-democraten de schuld dragen van dezen gang van
zaken en uitstel van behandeling noodig was, om op de
hoogte der feiten te komen. Dit argument is reeds door ver
schillende leden gebezigd, maar nu de heer Bosman het in
zoo stelligen vorm herhaalt, moet spreker het even stellig
terugwijzen. Het is niet, dat de Raadsleden alleen maar
uitstel willen om zich op de hoogte te stellen hiervan, maar
alleen, dat zij het College niet in den steek willen laten.
De heer Bosman heeft alleen genoemd wat voor hem het
motief was.
De heer van Stralen wil daarop antwoorden met deze vraag:
wat is de heer Bosman van plan te gaan doen, wanneer de
behandeling van de zaak wordt uitgesteld Hij kan zich
voorstellen, dat na deze discussie wel enkele Raadsleden op