81
niet afleiden, dat de zoo even vermelde uitlating van ons
College met de feiten niet geheel in overeenstemming zou zijn.
Ten slotte nog een opmerking over den datum, waarop
het onderhoud met den hoofdingenieur plaats vond. Gede
puteerde Staten meenen, dat die bespreking eerst omstreeks
1 April 1930 plaats had, terwijl het antwoord van den Wet
houder op de interpellatie volgens hen den indruk geeft,
dat zulks reeds in J929 geschiedde.
Die meening van Gedeputeerde Staten is onjuist, de be
spreking werd inderdaad in 1929 gehouden. Wel is geen
stuk aanwezig, waarmede dit kan worden aangetoond, doch
het is te bewijzen uit hetgeen heeft plaats gevonden ten
aanzien van de aanwijzing van de bestemming op het uit
breidingsplan van het terrein op den hoek Hooge Rijndijk-
Kanaalweg.
Gelijk uit ons antwoord op de interpellatie blijkt, had
dit terrein ten tijde van de bespreking met den hoofd
ingenieur, op het uitbreidingsplan de bestemming van speel
terrein en was dit de reden dat ons College een prijs van
200.000.voor de verschillende perceelen tezamen veel
te hoog achtte en daarop niet verder inging. Later is ten
gevolge van overleg tusschen beide Colleges besloten gevolg
te geven aan den door Gedeputeerden Staten uitgedrukten
wensch, dit terrein niet als speelterrein op het uitbreidings
plan te handhaven, doch het daarop te plaatsen als bouw
terrein.
Welnu, de uitnoodiging van Gedeputeerde Staten voor
deze bespreking werd tot ons gericht bij schrijven van 11/17
Februari 1930, terwijl het onderhoud met dat College over
deze aangelegenheid plaats vond op 11 Maart 1930.
Hieruit volgt, dat de conferentie met den Hoofdingenieur
vóór de bespreking inzake het uitbreidingsplan werd ge
houden was toch die conferentie eerst omstreeks 1 April 1930
gehouden toen dus de onderhandelingen met de provincie
over de wijziging van de bestemming van bedoeld terrein
op het uitbreidingsplan reeds gaande waren dan had
een bestemming als speelterrein geen factor kunnen vormen
voor de beoordeeling van den prijs.
Overigens is ons niet duidelijk, welke gevolgtrekkingen
Gedeputeerde Staten uit een lateren datum van het onder
houd met den Hoofdingenieur zouden willen maken; bij ons
rijst de vraag of een latere datum dan dezerzijds wordt
aangenomen ons standpunt niet eeider versterkt dan ver
zwakt; immers, hoe later de datum van het onderhoud
wordt gesteld, des te zekerder is het, dat de gronden toen
reeds te koop stonden.
Resumeerende kan derhalve worden geconstateerd:
dat volgens bericht van Gedeputeerde Staten niet juist is
het gedeelte van het verslag der rede van den Heer Borg-
hols, waarin wordt gezegd, dat n% de besprekingen met Lei
den de gronden in het openbaar werden te koop gezet;
dat Gedeputeerde Staten niet hebben tegengesproken, dat
het initiatief tot de besprekingen met den provincialen
hoofdingenieur van ons College is uitgegaan, en
dat Gedeputeerde Staten erkennen, dat er hunnerzijds
geen formeele te-koop-aanbieding is geweest, hetgeen insluit
een bevestiging, dat er ook niet is geweest een officiëele
afwijzing door de gemeente.
Op grond van het vorenstaande handhaaft ons College
ten volle het op de interpellatie-Schüller gegeven antwoord.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 136. Leiden, 9 Juni 1932.
Tengevolge van het aan Mej. E. C. M. Aewerdonk ver
leend eervol ontslag moet worden voorzien in de vacature
van leerares in de handwerken, welke op 1 September a.s.
zal ontstaan aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes.
In verband daarmede worden na overleg met den betrok
ken Inspecteur van en de Commissie van Toezicht op
het Middelbaar Onderwijs, door ons ter benoeming tot
leerares in de handwerken aan de Hoogere Burgerschool
voor meisjes aanbevolen:
1°. Mej. C. KOEJEMANS, leerares aan een nijverheids
school te Rotterdam;
2°. Mej. R. HARTSUIKER, leerares aan een nijverheids
school te Haarlem.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 137. Leiden, 9 Juni 1932.
Bij raadsbesluit van 7 Maart 1932 (Ingek. Stukken No. 50)
werd ons College gemachtigd, gedurende het 2e kwartaal
1932, kasgeldleeningen te sluiten tot een maximaal bedrag
van 1.000.000.
Hoewel van deze bevoegdheid nog geen gebruik behoefde
te worden gemaakt, is het toch gewenscht de machtiging
voor het 3e kwartaal te verlengen, opdat de gemeente, naast
de gelegenheid tot opneming van gelden in rekening-courant
bij de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, de mogelijkheid
open houde de kasmiddelen te versterken door het sluiten
van kasgeldleeningen.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging ons
te machtigen, gedurende het 3e kwartaal 1932 over te gaan
tot het sluiten van kasgeldleeningen tot zoodanig bedrag,
dat op geen enkel tijdstip in dat kwartaal de kasschuld de
som van 1.000.000.te boven gaat en onder de voor
waarden, als door ons College zullen worden bepaald.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 138. Leiden, 11 Juni 1932.
In Uwe Vergadering van 11 April j.l. werd om praeadvies
in onze handen gesteld een adres van het bestuur der R. K.
Parochiale Jongensscholen onder R. K. Par. Kerkbestuur
alhier, inhoudende het verzoek gelden beschikbaar te
stellen voor de stichting van een bijzondere lagere school
aan de Potgieterlaan, welke zal bevatten 7 leslokalen, elk
bestemd voor 42 leerlingen, en een gymnastieklokaal.
De kosten van bouw en inrichting, inbegrepen de waarde
van den grond, welke overeenkomstig de wettelijke bepalingen
zal moeten worden getaxeerd, worden geraamd op f 132.000.
Aangezien het schoolbestuur bij zijn aanvrage de wettelijke
voorschriften inacht heeft genomen, geven wij U, met ver
wijzing naar het bij de stukken gevoegd advies van de
Commissie voor het Onderwijs, in overweging te besluiten:
a. medewerking te verleenen aan het bestuur van de
R. K. Parochiale Jongensscholen onder R. K. Parochiaal
Kerkbestuur alhier tot den bouw en de inrichting van een
bijzondere school voor gewoon lager onderwijs aan de Pot
gieterlaan
b. over te gaan tot vaststelling van den hierbij over-
gelegden begrootingsstaat model D, groot 132.000.ten
einde ons College in staat te stellen de voor den bouw en
de inrichting van de sub a bedoelde school benoodigde
gelden te zijner tijd aan het Schoolbestuur te kunnen afdragen.
Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden.
N°. 139. Leiden, 11 Juni 1932.
In het hieronder afgedrukt adres verzoekt de Sub-Com
missie „Handhaving Drankwet" uit de Nationale Commissie
tegen het Alcoholisme, om thans aan de Kroon een voorstel te
doen tot verlaging van het maximum van verloven A voor
den verkoop van zwak-alcoholischen drank.
Daargelaten dat het in deze gemeente bestaande aantal
van deze z.g. bierverloven, thans 76, ver beneden het
maximum (143) is en gedurende de laatste jaren nog steeds
vermindert, merken wij op, dat blijkens art. 40, 2e lid juncto
art. 6 le lid, 1°. der Drankwet (Staatsblad 1931, No. 476)
verlaging van dat maximum eerst in 1935 en vervolgens
om de vijf jaren mogelijk is.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging op
het verzoek afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Utrecht, Februari 1931.
Nieuwe Kade 1.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Bovengenoemde Commissie ten dezen domicilie kiezende
te Utrecht, Nieuwe Kade 1, neemt de vrijheid zich met het
navolgende tot Uwen Raad te wenden. Zij doet dat uit
naam van de Nationale Commissie tegen het Alcoholisme
(N. C. A.) waarbij aangesloten zijn de hier volgende orga-
saties
Ned. Vereen, tot Afschaffing van Alcoholhoudende dranken,
Roomsche Drankbestrijding „Sobriëtas",
Enkrateia, Bond v. Prot. Chr. Drankbestr. Vereenigingen,
Algem. Ned. Geh. Onth. Bond,