GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 79 nUKUIin K> STI K KK.\. N°. 134. Leiden, den 10 Mei 1932. De besprekingen die zijn gevoerd in Uwe vergaderingen gewijd aan de begrooting dezer Gemeente voor 1932, betref fende de toestanden bij de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, geven ons aanleiding het na volgende onder Uw aandacht te brengen. Onze Commissie heeft gemeend af te moeten wachten het stenografisch verslag van hetgeen in die zittingen van Uw College was gezegd, alvorens haar houding in deze te bepalen. Nadat aan alle leden onzer Commissie een exemplaar daarvan was toegezonden en er eenigen tijd voor een rustige bestudeering was verloopen, heeft onze Commissie in een buitengewone vergadering op Dinsdag 26 April j.l. deze kwestie besproken. Ons mede-lid Mevrouw Braggaar— de Does heeft hieraan niet deelgenomen. Zij had reeds geruimen tijd tevoren, toen het besluit tot het houden dezer buitengewone vergadering werd genomen, aan de Commissie medegedeeld dat zij inge volge besluit van haar fractie er niet toe kon overgaan de de door haar met de letters A tot en met L aangeduide speciale gevallen, welke zij in Uwe vergadering van 7 Decem ber 1931 besprak, met naam en toenaam aan onze Com missie bekend te maken, omdat haar voorstel deze door een onpartijdige Commissie te doen onderzoeken door Uwe vergadering was verworpen en onze Commissie als het orgaan, dat over die gevallen de beslissing had genomen, volgens haar niet het meest geëigend lichaam was thans een onder zoek daarnaar in te stellen. Bij het aan de orde komen van deze aangelegenheid op de voormelde buitengewone vergadering verklaarde zij dat haar fractie haar mede verboden had deze besprekingen bij te wonen zulks om dezelfde reden en dat haar partijgenoot en medelid de Boo eveneens daarom de vergadering zou verlaten. Er werd haar uit de vergadering op gewezen dat zij lid was onzer Commissie en als zoodanig de plicht had om, nu zij in het openbaar op een plaats waar haar medeleden geen recht van toegang en spreken hadden, deze had beschuldigd, op deze Commissie-vergadering haar beschuldiging waar te maken, dat voorts de beleefdheid tegenover haar medeleden alleen al meebracht om de vergadering bij te wonen en de besprekingen aan te hooren omtrent datgene wat zij in Uwe vergadering over de werkwijze der Commissie had gezegd en tenslotte dat een beroep op het besluit van haar fractie niet opging, omdat zij in onze Commissie niet zitting heeft als mandataris van die fractie, doch als een door Uwe ver gadering benoemd lid. Op verzoek van ons medelid de Boo voornoemd werd daarop de vergadering eenigen tijd geschorst, opdat hij zich met Mevrouw Braggaarde Does over hun al of niet blijven in deze vergadering zou kunnen beraden. Na eenige oogenblikken keerden zij in onze vergadering terug, welke hierop werd hervat, en deelde Mevrouw Brag gaarde Does mede dat zij zich aan het besluit van haar fractie wenschte te houden waarop zij het gebouw verliet. De Heer de Boo achtte zich niet gebonden aan dat besluit, omdat hij geen deel van die fractie uitmaakte en woonde de vergadering verder bij. y Alle leden op één na verklaarden hoofd voor hoofd dat zij met buitengewone ergernis van de rede van Mevrouw Braggaarde Does in Uwe vergadering hadden kennis ge nomen. Nu zij geweigerd heeft de door haar genoemde speciale gevallen kenbaar te maken, was het niet mogelijk daarover een oordeel uit te spreken, temeer omdat haar omschrijving te onvolledig is om daaruit een juiste con clusie te kunnen trekken. Yan haar had men dit allerminst mogen verwachten nu zij blijkens haar opmerking Uw medelid, den Heer van Es, die eveneens een niet nader aangeduid geval, zonder de bijkomstige omstandigheden, in Uwe vergadering ter sprake had gebracht, er op wees, dat zonder alle bijzonderheden van ieder geval te kennen een juiste gevolgtrekking niet kan worden gemaakt, en hem derhalve verzocht „de feiten" te willen noemen. Het opsommen van eenige steunbedragen aan Uwe ver gadering heeft geen zin. Immers zegt het niets hoegenaamd omtrent het al dan niet juist zijn dier bedragen; wil men de juistheid beoordeelen, dan moet men met alle persoonlijke, huiselijke, gezins- en familie-omstandigheden der onder steunden nauwkeurig bekend zijnen zelfs dan nog blijft er een subjectief element in de waardeering van de hoe grootheid van den toe te kennen steun. Ook al zou men er in slagen, uit de duizende gevallen, welke der Commissie jaarlijks ter afdoening worden voor gelegd, eenige uit te schiften, waarin een hoogere uitkeering wellicht gewenscht geweest ware, wat bewijst dan zulk een selectie ten aanzien van den ernst en het verantwoordelijk heidsgevoel der leden Zulk een selectie, Uwen Baad voorgelegd zonder de uit voerigste toelichtingen, kan slechts ten doel hebben, jegens medeleden in de Commissie een ongunstige stemming te kweeken, waarbij eigen voortreffelijkheid des te schooner afsteekt. Zulk een onvolledige voorstelling mag zonder overdrijving bewust misleidend en tendentieus worden genoemd. Het overige meer algemeene betoog van Mevr. Braggaarde Does over de werkwijze van onze Commissie heeft deze leden in hooge mate gegriefd. Kwetsend was haar uitlating dat de meerderheid met een lachend gezicht de voorstellen van de minderheid zou afstemmen, hetgeen doet veronder stellen dat de in onze Commissie door Uwe vergadering benoemde leden zich zouden vermeijen in het ongeluk en broodsgebrek van hun medemenschen. Deze uitlating werd door een der leden met instemming der anderen satanisch genoemd. In flagranten strijd met de waarheid is haar opmerking dat geen onderscheid zou worden gemaakt ten opzichte van het zenden van ondersteunden naar de Sted. Werk inrichting. De Commissie vraagt zich integendeel steeds nauwkeurig af of voor plaatsing in die inrichting een bepaalde reden valt aan te nemen. Dat ouden van dagen met de hongerzweep naar bepaalde instellingen of inrichtingen zouden worden gejaagd is een onwaarheid, daar juist te dezen opzichte de grootste lankmoedigheid wordt betracht en er zelfs ge vallen zijn geweest waarbij alle voorbereidingen voor de opname reeds getroffen waren, ja, het entreegeld reeds was betaald en hier toch op werd teruggekomen, omdat de de Commissie uit medegevoel en medeleven met de betrokkenen hen volkomen vrij wenschte te laten. Pertinent onjuist is voorts haar verwijt dat onze Commissie zelfstandig de al of niet juistheid van doktersattesten zou beoordeelen en in haar beslissingen van het daarin voorge- schrevene zou afwijken. Haar verwijt dat in de vergadering van de kleine Commissie weer ongedaan zou worden gemaakt wat in de vergadering van de volledige commissie is be sloten, is zuiver een verdachtmaking. De hier bedoelde leden waren onomwonden van oordeel dat de houding van Mevr. Braggaarde Does toen in Uwe vergadering volkomen onbehoorlijk is geweest en dat zij met diepe verontwaardiging van deze tendentieuze en las terlijke aantijgingen hebben kennis genomen. Mevrouw Braggaarde Does toont h. i. haar lidmaatschap van deze Commissie te gebruiken als een middel om materiaal te verzamelen voor een politieke partijpropaganda van het laagste allooi en zich daarbij niet te ontzien om haar medeleden in het openbaar te bekladden. Eén lid verklaarde voor Mevr. Braggaarde Does het recht op te eischen om ter plaatse waar zij zulks noodig achtte aan te dringen op verbetering van de ook z. i. verkeerde werkwijze van Maatschappelijk Hulpbetoon, ter wijl hij voorts niet twijfelde aan haar goede trouw. Over de feiten zelf kon hij echter geen oordeel uitspreken, door dat hij nog te kort lid onzer Commissie was. Hij betwistte tevens, dat hier van een politieke partijpropaganda kon en mocht worden gesproken. Uitsluitend de diepe gegriefdheid over hetgeen haar mede lid Mevr. Braggaarde Does in Uwe vergadering over de werkwijze onzer Commissie heeft beweerd, is voor onze Commissie de oorzaak geweest Uw College met het boven staande in kennis te brengen. Namens de Commissie A. J. Bomijn, Voorzitter. N°. 135. Leiden, 9 Juni 1932. Bij de interpellatie van den heer Schüller in de raads vergadering van 19 October 1931 betreffende den verkoop van provinciale gronden aan het Bijn-Schiekanaal, trad een verschil in opvatting tusschen den interpellant en ons Col lege omtrent den loop van zaken bij de provincie en de gemeente aan den dag, dat in de raadszitting niet tot op lossing kon worden gebracht. Ingevolge de door den Voorzitter gedane toezegging heeft ons College zich met het volgend schrijven tot Gedeputeerde Staten gewend, teneinde de door Uwe Vergadering gewenschte opheldering omtrent de werkelijke toedracht van de zaak te verkrijgen „In de raadsvergadering van 19 October j.l. had een in terpellatie van den heer Schüller plaats inzake den verkoop

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 1