75 meentefinanciën zoo moeilijken tijd wel verantwoord is. Daarbij zijn wij, met de Commissiën van Fabricage en van Financiën, tot de slotsom gekomen, dat tot deze uitgave zal moeten worden besloten. De toestand toch van het bedrijf is momenteel zóó, dat ook bij handhaving van het bestaande systeem belangrijke bedragen, zoo aan paarden als aan mate rieel, ten koste gelegd zullen moeten worden, terwijl men dan nog niet een behoorlijk aan de eischen des tijds beantwoor dend en economisch werkend bedrijf zou verkrijgen en stijging in het exploitatie-tekort, evenzeer als bij doorvoering van de reorganisatie, te verwachten is. Overwogen is nog, of, wat den ophaaldienst van huishoude lijk afval betreft, niet een tusschenweg zou zijn te volgen, door n.l. gedeeltelijk autotractie in te voeren (voor de buiten de singels gelegen stadswijken) en gedeeltijk paardentractie te behouden (voor de binnenstad). Weliswaar zou alsdan deze ophaaldienst, op zich zelf beschouwd, blijkens de in het rapport van den Directeur gegeven berekeningen, iets goed - kooper werken, doch daar staat tegenover, dat in dat geval het stalgebouw niet als zoodanig zou kunnen worden gemist, waardoor de ontworpen doelmatige oplossing voor de ont smettingsinrichting niet zou kunnen worden verwezenlijkt. Naar onze meening dient dan ook het hierboven aange geven reorganisatieplan, dat beperkt is tot het meest nood zakelijke en waarbij is afgezien van verschillende verbete ringen, die wel wenschelijk, maar niet onafwijsbaar zijn te achten, als één geheel te worden aanvaard. Het bovengenoemde bedrag van 119.400.zal door geldleening moeten worden verkregen. Zoodra het bedrag der Rijksbijdrage in het maken van de nieuwe ontsmetting inrichting zal zijn vastgesteld, zal de post geldleening weder met dit bedrag worden verlaagd. Op grond van het bovenstaande geven wij, met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer nedergelegde stukken en in overeenstemming met de Commissiën van Fabricage en van Financiën, Uw Vergadering in overweging: a. te besluiten de perceelen Noorderstraat 14 en 16 in te brengen in het bedrijf van den Gemeentelijken Reinigings- en Ontsmettingsdienst voor het resteerende gedeelte van de ten behoeve van den aankoop van deze perceelen aangegane geldleening b. door vaststellig van den overgelegden begrootingsstaat een bedrag van 119.400.ter beschikking te stellen ten behoeve van reorganisatie van den Gemeentelijken Reinigings- en Ontsmettingsdienst, bestaande in invoering van autotractie, uitbreiding van het materieel, het bouwen van een auto garage, het maken van een nieuwe ontsmettingsinrichting en bijkomende werken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 129. Leiden, 27 Mei 1932. Blijkens zijn in de Leeskamer ter lezing liggend rapport acht de Commissaris van Politie een verlaging van het staangeld voor woonwagens van 25 tot 10 cent per dag en per woonwagen gewenscht, omdat het bestaande tarief, ook in vergelijking met andere gemeenten, voor den tegen- woordigen tijd te hoog is en dientengevolge de invordering bemoeilijkt. Voorts is het in de practijk wenschelijk gebleken geen staangeld te vorderen, indien 2 of 3 zon- en feestdagen op elkaar volgen. Evenals de Commissie van Financiën kan ons College zich met de voorgestelde tariefsverlaging en de bedoelde wijziging vereenigen; tot het verleenen van algeheele vrij stelling, gelijk wordt gevraagd in het om praeadvies in onze handen gesteld verzoek van de Adviescommissie, bestaat o. i. echter geen aanleiding. Onder opmerking, dat behalve bovenstaande veranderingen nog eenige kleine technische wijzigingen in de geldende heffings- en invorderingsverordeningen dienen te worden aangebracht, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging I. vast te stellen de volgende verordeningen: A. VERORDENING, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „Staangeld voor woonwagensin de gemeente Leiden. Artikel 1. Onder woonwagen verstaat deze verordening: een wagen, uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd. Art. 2. Wegens het innemen van een standplaats met een woon wagen op een openbare plaats binnen de gemeente wordt eene belasting geheven onder den naam van „Staangeld voor woonwagens". Art. 3. Belastingplichtig is de houder van de vergunning, bedoeld in de Wet op Woonwagens en Woonschepen (Staatsblad 1918, No. 492). Bij ontstentenis of ontbreken van dezen is belastingplichtig de gebruiker van den woonwagen. De Inspecteur der Gemeentebelastingen beoordeelt, wie als de gebruiker van den woonwagen moet worden aangemerkt. Art. 4. De belasting bedraagt voor eiken woonwagen f 0.10 per dag, een gedeelte van een dag voor een dag gerekend, waar mede het verblijf binnen de gemeente den tijd van veertien al dan niet achtereenvolgende dagen binnen hetzelfde kalender jaar te boven gaat. Art. 5. Wegens het innemen van een standplaats met een woon wagen is geen belasting verschuldigd, indien en voorzoover de standplaats wordt ingenomen tijdens 2 of 3 aaneensluitende Zon- en (of) feestdagen. Onder de in het eerste lid van dit artikel bedoelde feest dagen worden verstaan de Nieuwjaarsdag, de tweede Paasch- dag, de tweede Pinksterdag en de beide Kerstdagen. Art. 6. De belastingplichtige draagt zorg, dat het bewijs van be taalde belasting, bedoeld in artikel 3 van de verordening, regelende de invordering van deze belasting, steeds in den woonwagen aanwezig is en is verplicht het op eerste vordering te toonen en in handen te geven aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 1 dier verordening. Art. 7. Voor de toepassing van de artikelen 299 en 300 der Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van den Raad of van den Burgemeester. Art. 8. Deze verordening treedt in werking op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin het bericht der Koninklijke goedkeuring bij het Gemeentebestuur is ingekomen. Alsdan vervalt de verordening van 27 Augustus 1923 (Ge meenteblad No. 29). B. VERORDENING, regelende de invordering van eene belasting onder den naam van „Staangeld voor woonwagensin de gemeente Leiden. Artikel 1. De invordering van deze belasting geschiedt door de daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren. Art. 2. De belasting is bij vooruitbetaling per dag invorderbaar. Art. 3. Van iedere betaling wordt een gedagteekend ontvangbewijs afgegeven. De datum van dit ontvangbewijs wordt aange merkt als het tijdstip, waarop het bedrag der belasting ter kennis van den belastingplichtige is gebracht, tenzij dit bedrag reeds op een ander tijdstip aan den belastingplichtige werd medegedeeld. Art. 4. Onverminderd het bepaalde bij artikel 306 der Gemeente wet, wordt het niet of niet behoorlijk vervullen van de for maliteiten, welke tot richtige heffing der belasting in de heffingsverordening worden gevorderd, gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Art. 5. Deze verordening treedt in werking tegelijk met de ver- -ordening, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „Staangeld voor woonwagens" in de gemeente Leiden. Alsdan vervalt de verordening van 27 Augustus 1923 (Gemeenteblad No. 29).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 11