MAANDAG 11
APRIL 1932.
107
Vaststelling belasting verordeningen.
(Knuttel e.a.)
niet verheffende economische toestand een niet verheffende
belastingpolitiek' eischtIntegendeel, hoe minder verheffend
de economische toestand is, hoe meer verheffende maatregelen
moeten worden genomen.
Dit is een kinderachtige manier van den Wethouder om
te trachten spreker in een hoek te zetten, door diens woorden
in een geheel ander verband te brengen en er een geheel
andere beteekenis aan te geven.
Ook de heer de Reede neemt zijn toevlucht tot eenige
slimmigheidjes om de argumenten van zijn tegenstanders in
een onjuist daglicht te stellen. Hij stelde n.l. de vraag: hoe
kan de heer Knuttel nog bezwaar hebben, waar hij bij de
behandeling van de begrooting zelf heeft gezegd, dat er in
de begrooting nog wel meevallers zouden komen, welke tegen
de tegenvallers opwogen? Spreker wil het geheugen van den
heer de Reede even opfrisschen. Hij heeft gezegd, dat hij
vooral aan de raming van de uitgaven, waarom het hier
gaat, welke totaal onvoldoende is gebleken, niet de minste
waarde hechtte, dat de begrooting vrijwel een slag in de
lucht was.
Van meevallers heeft spreker in een geheel ander verband
gesproken. De heer Goslinga had gezegd, dat in de begrooting
slechts 1% speling zat. Dat was zeer dwaas met het oog op
de volkomen onzekerheid omtrent de ramingen, en toen heeft
spreker gezegd: die 1% is onzin, want tegenover die speling
van 1 welke in de raming van de onvoorziene uitgaven
zit, staan wel weer meevallers op ander gebied. Het bepaalde
zich dus tot een zeer beperkt gebied, maar dat spreker mee
vallers zou hebben voorzien, welke eenigszins zouden opwegen
tegen de tevoren vaststaande tegenvallers, daarvan is geen
sprake. De heer Goslinga motiveert de terugneming van het
voorstel sub a, 4 hiermede, dat pas Zaterdag j.l. een bespreking
heeft plaats gehad met den Bioscoopbond en dat pas Donder
dag j.l. het voorstel van den heer Verweij is ingekomen, maar
zoo zit de zaak niet. Spreker verwijt het College juist, dat
het de dingen, die de vertegenwoordigers van den Bioscoop
bond Zaterdag verteld hebben, uit de ervaring te Groningen
opgedaan allang tevoren had kunnen en moeten weten. Een
van tweeën: of het had moeten zeggen: wij weten dat wel,
maar wij storen ons er niet aan, wij wagen de gemeente
aan dat risico, of het had dat risico niet moeten aanvaarden
en dat voorstel niet indienen, maar spreker vindt niet dat
het een erg schitterenden indruk maakt, nu het College het
voorstel wel indient en bij de eerste opmerking zegt: Ja, dat
wisten wij niet en nu moeten wij die zaak toch even bezien.
Spreker begrijpt, dat men deze zaak niet tusschen Zaterdag
en Maandag kan overzien, maar het College had het moeten
overzien, toen het het voorstel indiende.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Knuttel bij zijn geheele
betoog dat, als de wijzigingen nu vaststaan, zij ook reeds in
Januari vaststonden, vergeet dat in Januari bij de Staten-
Generaal aanhangig was een ontwerp vati wet tot wijziging
van de Rijksuitkeering aan de gemeenten; dat is door de
Tweede Kamer vóór het Kerstreces tegen alle verwachting
in niet meer behandeld, maar blijven liggen tot na het
Kerstreces, dus tot Februari. Het College was van de indiening
van dat ontwerp van wet niet onkundig en de heer Knuttel
zal toegeven, dat de al of niet aanneming daarvan ook voor dit
gemeentebestuur van groot belang was voor de vaststelling
van de financieele positie voor 1932; dat het College dus
gewacht heeft totdat over dat ontwerp van wet was beslist
was dus niet te verwonderen. De heer Knuttel kan dat nu
ontkennen, maar dan is hij niet op de hoogte van den gang
van zaken in de algemeene landspolitiek.
De heer Knuttel zal daarop bij gelegenheid van de behan
deling van de salariskorting voor het gemeentepersoneel wel
terugkomen en neemt hiervan goede nota.
De heer Goslinga zegt, dat alle gemeentebesturen op de
totstandkoming van die wet min of meer zaten te wachten.
Zij was voor allen van groot belang.
De heer Knuttel zegt, dat nu de aap uit de mouw komt.
De heer Goslinga zegt, dat alle gemeentebesturen, Den
Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, zich er mee bemoeien.
De heer Knuttel weet dat wel; die zijn geen haar beter.
De heer Goslinga zegt, dat het volgens den heer Knuttel
geen verheffenden indruk maakt, maar dat maakt het nergens.
Een verhefïenden indruk maakt volgens hem alleen het com
munisme; de heer Knuttel zal dus in de houding van het
College worden teleurgesteld.
Vaststelling belastingverordcningen e. a.
(Goslinga e a.)
Volgens den heer Knuttel had spreker alles al moeten
weten uit de ervaring, te Groningen opgedaan. Maar de toestand
daar is niet gelijk aan dien hier. Spreker zijn dingen mede
gedeeld over den toestand hier, die spreker, alvorens in den
Raad te komen daarmede, nog eens wil toetsen. Spreker
begrijpt niet hoe de heer Knuttel, die toch een deel van de
burgerij vertegenwoordigt, niet inziet dat hij niet kan zeggen:
als er menschen met bezwaren komen, moet men toch door
gaan en zeggen, dat het je niet kan schelen. Spreker ver
wachtte niet, dat de heer Knuttel daarop zoo'n scherpe critiek
zou uitoefenen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De Voorzitter stelt thans aan de orde de verordening sub
a, 1°. van het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De artikelen 1, 2 en 3 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming
wordt vastgesteld.
De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de verordening
sub a, 2°. van het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de
verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt
vastgesteld.
De Voorzitter stelt thans aan de orde de verordening sub
a, 3°. van het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de
verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt
vastgesteld.
De Voorzitter stelt thans aan de orde punt b van het voor
stel van Burgemeester en Wethouders.
Punt b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XI. Voorstel om Burgemeester en Wethouders te maelitigen
tot het verhuren van de daarvoor in aanmerking komende
gemeente-eigendommen voor reclamedoeleinden, telkens voor
een tijdvak van ten hoogste 5 jaren.
(Zie Ing. St. No. 85.)
De heer Groeneveld heeft geen bezwaar tegen het instellen
van een afdeeling Reclame" bij de gemeente, ofschoon hij
zich wel heeft afgevraagd, of het College deze zaak niet meer
van de financieele zijde dan van die van de schoonheid van
de stad bekijkt. Of die schoonheid in gevaar zal komen, moet
men afwachten.
Tegen de voorgestelde regeling heeft spreker dit bezwaar,
dat iemand gegadigden zal werven en de gemeente dan recht
streeks met die gegadigden de zaak zal afdoen. Dit lijkt hem
een zeer omslachtige en onpractische weg, welke z. i. niet tot
goede resultaten kan leiden. De persoon, die belast is met
het werven van gegadigden, moet spijkers met koppen kunnen
slaan, omdat hij de tarieven kent en weet wat hij te doen heeft.
Een nog ernstiger bezwaar heeft spreker tegen het feit,
dat voor de leiding van deze afdeeling iemand uit Utrecht
zal worden aangesteld. Hij is overtuigd, dat er onder de
40000 volwassen Leidenaars wel iemand te vinden is, die dit
werk zal kunnen doen. Spreker zou zich bijna schamen voor
Leiden, als dat niet het geval was. Er zijn werkloozen bij
bosjes, ook op gebieden, welke aanverwant zijn aan het gebied,
waarop deze werkzaamheden liggen. Niet dat spreker een
voorstander is van het sluiten van de grenzen van Leiden
voor alles en nog wat, want dit riekt naar protectie, maar
hij is er tegen om voor de vervulling van deze vrij onbe
langrijke functie iemand uit een andere plaats te halen. Te
Leiden is wel een geschikt persoon te vinden.
Spreker dient een motie in, welke hij op het bureau van
den Voorzitter deponeert.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
den heer Groeneveld, luidende:
»De Raad dringt er op aan, dat bij de gemeentelijke af
deeling Reclame Leidsche werkkrachten zullen worden aan
gesteld."