106 MAANDAG 11 APRIL 1932. Vaststelling belastingverordeningen. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter wil den beer de Reede niet verhinderen zijn bezwaren te uiten, maar verzoekt hem zich niet te ver in détails te begeven. De heer de Reede zegt, dat deze verhooging toch onmogelijk invloed kan hebben op het bioscoopbezoekde bezoekers, die geld voor hun genoegen op dit gebied beschikbaar hebben, zullen die kleine verhooging toch wel kunnen betalen. Spreker had het juister gevonden, indien de tactiek van uitstel, die den laatsten tijd in den Raad toch wel dikwijls opkomt, niet was overgenomen door het College van Burgemeester en Wethouders. Herhaaldelijk worden tegenwoordig op de agenda voorkomende zaken naar de volgende vergadering verschoven; dat is tijdverlies, waarmede men tenslotte niets wint. Waar de hondenbelasting pas aan de orde zal komen tegen Januari 1933 en elke bespreking daarvan nu dus uit den booze is, zal spreker daarover niets zeggen. Over de opcenten op de vermogensbelasting meent spreker gevoeglijk te kunnen zwijgen. Zij komen in de eerste plaats voor een kleine verhooging in aanmerking en hij zal zich met het desbetreffende voorstel van het College vereenigen. De heer Goslinga acht het in den geest van den Raad om het financieele debat niet al te zeer te rekken, maar hij wil toch met een enkel woord op het gesprokene ingaan. De heeren Bosman en Verweij verwachten, dat de Wethou der van Financiën binnenkort meer zal zeggen over den financieelen toestand der gemeente. Laatstgenoemde verwacht dat in verband met de werkloozenondersteuning, maar deze zal de aanleiding niet zijn, wel het z.g. Kortingswetje, dat met 1 Mei in werking treedt. Binnenkort zal het College aan den Raad moeten mededeelen, welke houding het tegenover dat wetje aanneemt, en daardoor gedwongen worden den financieelen toestand van de gemeente in den Raad te brengen. Dit zal trouwens in den loop van 1932 nog wel meer moeten gebeuren. Ook de kapitaal-positie van de gemeente zal binnenkort in den Raad wel aanleiding geven tot besprekingen. Zonder den financieelen toestand van de gemeente zorg wekkend te noemen, wil spreker toch wel zeggen, dat zij zorgeischend is en dat voortdurend de aandacht van het College er op is gevestigd. Terecht heeft de heer Bosman dit voorstel een beginvoor- stel genoemd. De verhooging van het aantal opcenten op de vermogensbelasting moest thans aan de orde komen, omdat het hetfingsjaar met 1 Mei aanvangt. Had men er mede gewacht, dan had zij voor dit jaar geen effect meer kunnen hebben. Aan deze verhooging viel niet meer te ontkomen, al is spreker met den heer Bosman van meening, dat niet in de eerste plaats belastingverhooging, maar bezuiniging in dezen tijd de leuze moet zijn. Tijdens de behandeling van de begrooting heeft spreker dat standpunt verdedigd en hij wenscht daaraan geenszins ontrouw te worden, maar hier geldt het een belastingverhooging, welke niet tot de ongeoorloofde kan worden gerekend en niet zulke funeste gevolgen heelt als een verhooging van andere belastingen. Het is een belas ting, welke geheven wordt van het gunstigst gesitueerde deel der burgerij. De heer Knuttel is zeer onbillijk in zijn critiek tegenover het College. Hij herinnerde er aan, dat de begrooting drie maanden geleden is vastgesteld. Door allerlei omstandigheden heeft die vaststelling dit jaar bijzonder laat plaats gehad. Na veel sukkelen is dat eindelijk in Januari geschied, maar dat was niet sprekers schuld. Reeds op 26 Augustus heelt de Raad de begrooting ontvangen; de heer Knuttel zal zich herinneren, dat hij reeds vóór zijn installatie als Raadslid haar in handen had. Dat de Raad vijf maanden noodig heeft gehad om haar vast te stellen, is niet de schuld van het College. De heer Knuttel merkt op, dat de Raad eerst in December gelegenheid heelt gekregen haar te behandelen. De Voorzitter zegt, dat de behandeling der begrooting is uitgesteld op verzoek van den Raad zelf; het onderzoek in de secties is uitgesteld op verzoek van den Raad. De heer Goslinga vindt het het toppunt om nu hier te zeggen, dat de behandeling der begrooting pas 3 maanden geleden heeft plaats gehad. Vóór de mondelinge behandeling daarvan heeft het College nog 2 nota's van wijzigingen ingediend en bij de behandeling ervan heeft spreker nadrukkelijk den heeren Bosman en van Es toegegeven, dat sedert de vast stelling der begrooting in Augustus de door hen aangewezen posten inderdaad zwakke plekken waren en dat de aandacht van het College daarop gericht zou zijn. Dat het College in V aststelling belasting verorden ing en. (Goslinga e.a.) dit opzicht op zijn qui-vive is, bewijzen dit voorstel en de voorstellen, die den Raad nog zullen bereiken. Het maakt geen verheffenden indruk op den heer Knuttel, maar de geheele positie van het oogenblik maakt op niemand een ver heftenden indruk, ook niet op den heer Knuttel. De heer Knuttel zegt, dat het eene echter objectief is en het andere subjectief. De heer Goslinga zegt, dat het nu eenmaal zoo is; men kan zich in dezen tijd niet veroorloven den financieelen toe stand der gemeente maar éénmaal per jaar onder oogen te zien; dat zal meermalen noodig zijn. Een universeel heel middel voor sluitende begrootingen, dat de heer Knuttel blijkbaar in zijn zak heelt, heeft het College niet. Volgens den heer Knuttel zijn maar klakkeloos voorstellen gedaan, getuige punt 4 sub a; de heer de Reede maakte ook enkele opmerkingen in die richting. Spreker kan allerminst toegeven, dat het voorstel van het College tot aanhouding van dit punt moet worden gezien als een uiting van zwakheid. Spreker heeft Zaterdagmiddag j.l. van 12 tot 13 uur op hun verzoek een onderhoud gehad met de vertegenwoordigers van den Nederlandschen Bioscoopbond, die spreker allerlei argumenten genoemd en mededeelingen gedaan hebben ten aanzien van het niet wenschelijke van deze belasting, die spreker in dien tusschentijd niet meer heeft kunnen toetsen en nagaan. Spreker achtte het nu niet goed, onvoorbereid hier het debat te beginnen over die argumenten en mededeelingen. Bij verzet daartegen van verschillende kanten uit de burgerij of van wien ook, heeft men er toch ten minste aanspraak op, dat het College nota neemt van wat daartegen gezegd is en die argumenten onderzoekt, tenzij men al die dingen al wist, maar er waren er bij, die het College niet wist. Hoe dit spreker door vertegenwoordigers der burgerij, waartoe de heeren de Reede en Knuttel ook behooren, verweten kan worden, kan spreker zich niet voorstellen. Daarvan moet behoorlijk nota genomen worden; in een volgende Raads zitting zal deze zaak opnieuw aan de orde kunnen komen. Een ander bezwaar tegen behandeling nu is het niet zoo heel eenvoudige voorstel van den heer Verweij,dat Donderdagj.l. bij het College is ingekomen; in de uitwerking daarvan is spreker nog niet voldoende gesaississeerdpas om half een vanmiddag heeft spreker daarover een nota van de aldeeling Belastingen ontvangen, maar die natuurlijk nog niet in het College kunnen bespreken; ook dat voorstel verdient toch een fatsoenlijke behandeling. Men mag dit niet direct uit leggen als een teeken van zwakheid; dat acht spreker tegen over hem een buitengewoon zonderling argument. De opmerkingen van de heeren Verweij en Knuttel over de verschillende voorstellen heeft spreker met heel veel be langstelling aangehoord; ten aanzien van de hondenbelasting zullen die, waar deze nog niet aan de orde is, in de commissie voor de financiën overwogen kunnen worden. De heer Verweij noemde de hondenbelasting een onsym pathieke belasting. Sympathieke belastingen zijn nu eenmaal niet bekend. Volgens den heer Verweij is het een kleine maatregel. Spreker geeft dat toe, maar ook kleine middelen moeten meehelpen om het financieele evenwicht te behouden. Door alleen naar groote middelen te zien, komt men er ook niet. Kleine middelen moeten ook vaak medewerken. Als dit voorstel aan de orde komt, zal men het uitvoerig kunnen bespreken. Of een progressieve hondenbelasting naar het belastbaar inkomen voor invoering in aanmerking komt, waagt spreker te betwijfelen. Spreker beveelt het voorstel van Burgemeester en Wet houders bij den Raad aan. Hij zal binnenkort met nadere voor stellen komen. De heer Knuttel wijst er op, naar aanleiding van het argument van den Wethouder, dat de begrooting in Augustus is inge diend en eerst in Januari is behandeld, zoodat zij in dien tijd al eenigszins was verouderd, dat Burgemeester en Wethouders al dien tijd gelegenheid hebben gehad om nota's van wijziging op de begrooting in te dienen. De nota van wijziging, welke thans overgelegd is, had toen reeds moeten komen, omdat men toen op veel ruimer schaal de gelegenheid had uitgaven en inkomsten tegenover elkander te stellen, het geheel te overzien en te komen tot een begrooting, welke waarde had. De begrooting had een min of meer fictief karakter en dit was niet noodig geweest, want, indien deze wijziging thans vaststaat, stond zij ook wel in Januari vast. Wethouder Goslinga waarschuwt spreker voor het in het debat te veel werken met woordenspel. Waar spreker had gezegd, dat hij de financieele politiek van Burgemeester en Wethouders niet verheffend vond, kreeg hij ten antwoord, dat de economische toestand ook niet verheffend is, alsof een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 6