MAANDAG 11 APRIL 1932. 125 Verzoek „Schuttevaer" om verlaging van havengeld e.a. (Manders e.a.) De heer Manders kan het moeilijk helpen, dat de Wet houder niet begrijpt, dat wanneer iets den schippers ten goede komt, het tegelijk handel en industrie ten goede zal komen. Dit komt hoofdzakelijk hierdoor, dat de Wethouder alleen ziet naar het geldbedrag, dat hier de gemeente moet missen en den schippers ten goede zal komen, en meent, dat ditzelfde bedrag nog niet eens handel en industrie ten goede kan komen. Dat is ook in zekeren zin zoo. Maar daarenboven staat de zaak nog wel iets anders. Wanneer de Wethouder voortgaat het den schippers hier, zoo wordt het zoetjes aan, onmogelijk te maken De heer Goslinga verhoogt het havengeld toch niet! De heer Manders zegt van weldie schippers kunnen niet meer varen wegens het hooge havengeld bij de uiterst ge ringe verdiensten. Ook andere plaatsen van eenige beteekenis, die havengeld heffen, hebben de laatste jaren zeer goed ingezien, dat zij het in belangrijke mate moesten verlagen. Wanneer het den schippers onmogelijk wordt gemaakt in Leiden te varen, zal dit zeker ten nadeele zijn van handel en industrie. Het vorige jaar besteedde de gemeente de helft van de op brengst aan de kosten voor de inning. De opbrengst zal dit jaar zeker tot ®/4 van het bedrag van het vorige jaar ge reduceerd zijn, zoodat de kosten van de inning a/3 van de opbrengst zullen bedragen en er nagenoeg niets overblijft. Het is dan ook veel beter het havengeld geheel af te schaffen, maar aangezien thans slechts een verzoek is ingediend om het te verminderen en de Commissie voor den Markt- en Havendienst zich met dat verzoek heeft vereenigd, meent spreker er mede accoord te moeten gaan. De heer Goslinga schijnt er niet van overtuigd te zijn, dat de schipperij het in dezen tijd bijzonder zwaar te verant woorden heeft. Het meerendeel van de schippers heeft echter geen inkomen meer. Op kleine vrachtjes komen vaak'n 7. onkosten aan haven- en bruggelden enz. en voor dat bedrag kan men ruim de benzine koopen, die men voor een vracht auto noodig heeft. Het zou voor de gemeente een ramp zijn, indien de schipperij nog meer achteruitging en ten slotte geheel en al ten onder zou gaan. Handel en industrie zouden daarvan de dupe worden, want voor de groot-industrie is het vervoer te water nog altijd het voordeeligst. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen met 22 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen: de heer Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Manders, Vos, van Tol, Meijnen, van der Reijden, Bergers, van Stralen, Kooistra, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Bosman, Knuttel, de Reede, Wilmer, Beekenkamp, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed, van Eecke, Kuipers en Coster. Vóór stemmen: de heeren Verweij, Wilbrink, Splinter, Romijn, Tepe, Goslinga, van Es, van Rosmalen, Koole en Donders. De Voorzitter zegt, dat het College zal overwegen, welk voorstel het nu aan den Raad zal doen, hetgeen niet onwaar schijnlijk zal neerkomen op overneming van het voorstel van de meerderheid van de Commissie voor den Markt- en Havendienst. XVI. Voorstel van den lieer Knuttel, in zake de opheffing van de Stedelijke Werkinrichting. (Zie Ing. St. No. 88.) De heer Knuttel heeft reeds tijdens zijn vorig Raadslidmaat schap hier zijn bezwaren tegen de Stedelijke Werkinrichting, zooals hij die bij zijn bezoek daaraan had leeren kennen, in het licht gesteld. In een menschonteerende omgeving, wer kende tegen onbeschrijfelijk lage loonen, in het allersomberste milieu, over het algemeen met een hondsche behandeling, zitten daar rampzalige menschen, die daar heelemaal afge stompt worden en waar de laatste menschenwaarde uitge haald wordt. Spreker heeft toen op verbeteringen aange drongen; wellicht zijn enkele kleine verbeteringen inderdaad ingevoerd, maar in hoofdzaak zijn de toestanden nog niet ver anderd en laten zij nu nog alles te wenschen over. Spreker heeft onlangs weer vernomen, dat daar erwten gelezen werden van zeer slechte qualiteit, waarbij IJ tot If cent per K.G. toege kend wordt; verschillende van de daar werkzame personen komen niet verder dan 100 K.G. per week, zoodat loonen van 1.50 a 2.worden verdiend. Voorstel-Knuttcl in zake Stedelijke Werkinrichting. (Knuttel e.a.) De voeding laat ook herhaaldelijk veel te wenschen over; eenigen tijd geleden weigerden de verpleegden de aardappels te schillen, omdat zij zoo ontzettend glazig waren die aard appels zijn toen door andere vervangen, maar het is wel kras, dat dat eerst kan als de menschen zoo tot opstand gebracht worden; zij zijn er toen nog hun warme eten bij ingeschoten. Het kwam toen tot actie van de verpleegden, maar aanstonds is gedreigd, dat als zij dat ontzettende wérk, dat heelemaal niet betaald wordt, weigerden, zij dan heelemaal van steun zouden worden uitgesloten. Bovendien wordt meer malen tegen werkloozen, vooral van een zekeren leeftijd, ge zegd, dat zij maar in de Werkinrichting moeten gaanals zij dat niet doen, wordt gedreigd, dat zij dan ook geen steun zullen krijgen. Sommigen worden dus min of meer gedwongen daarheen te gaan. Dit gevaar hangt dus ook den anderen arbeiders boven het hoofd, dat men hen dwingt hun dagen te slijten in zoo'n inrichting, waar het werkelijk geen leven is; men dreigt dan met onthouding van steun. Een inrichting als deze is toch zeker totaal uit den tijd er is geen enkele reden om die te handhavenhet is zaak haar op te heffen en degenen, die steun behoeven, dien langs een anderen en meer normalen weg te verleenen. De heer Bergers kan, hoewel hij tegenstander is van uit breiding van gemeentelijke instellingen, zich met het voorstel van den heer Knuttel tot opheffing van de Werkinrichting niet vereenigen. Het is een inrichting, waar menschen onderdak verleend wordt, die geen vak geleerd hebben, moeten bedelen of ten laste komen van hun familie of kinderen en langs de straat moeten slenteren. Zij kunnen daar droog en bij de kachel zitten en zijn althans gevrijwaard tegen de narigheden, die zij anders langs den weg zouden ondervinden. De Werkinrichting is in haar tegenwoordige organisatie en met haar tegenwoordige directie geen moderne inrichting. Werd zij gemoderniseerd, werden de menschen wat vriende- delijker behandeld en leefde men wat meer met hen mee, dan zou het wel een inrichting kunnen zijn Leiden waardig. Wanneer de gemeente hier den bezem zou hanteeren, een flinke opruiming zou houden en de zaak beter zou organi- seeren, zou het voor Leiden een stuk moderne werkverschaffing kunnen zijn en ook een goed onderdak voor hen, die geen tehuis hebben. De heer Coster zegt, dat mevrouw Braggaarde Does zich heeft vergist, toen zij bij de behandeling van de begrooting mededeelde, dat men een man van 21 jaar gedwongen heeft naar de Werkinrichting te gaan, alvorens Maatschappelijk Hulpbetoon bereid was hem steun te verleenen. Deze man, die zijn huis moest verlaten, had zich om onderdak gewend tot Maatschappelijk Hulpbetoon, waar men hem ver zocht voor tijdverdrijf naar de Werkinrichting te gaan. Toen hij er twee weken was geweest en goed onderricht was, heeft hij zich naar mevr. Braggaarde Does begeven, die het voor hem opgenomen heeft. Men let niet uitsluitend op den leeftijd, want dan zouden er alleen oude menschen in de inrichtirg moeten zijn. Het is ook niet waar, dat Maatschappelijk Hulpbetoon dwingend optreedt. Toen er geen dwang was, waren er 80 a 90 en met den z.g. dwang zijn er thans ten hoogste 40 personen elke week in de Werkinrichting. Ook is niet juist de mededeeling van den heer Knuttel, die in 1923 de inrichting gedurende 5 minuten heeft bezocht. De heer Knuttel is er wel een uur geweest. De heer Coster zegt, dat de heer Knuttel alles heeft van hooren zeggen. Als lid van de Commissie voor de Stedelijke Werkinrichting werd spreker opgebeld toen naar aanleiding van het eten een staking uitgebroken was. Spreker is naar de inrichting gegaan en heeft eenige aardappelen meegenomen, die hij door zijn vrouw heeft laten koken en lekkerder bleken te zijn dan de aardappelen, die hij voor eigen gebruik in huis had. Indien de heer Knuttel zich niet alles had laten wijs maken, maar zelf de zaak had onderzocht, had hij kunnen constateeren, dat het er om ging, dat de menschen gewoon waren klei-aardappelen te eten, terwijl het in dat geval duin aardappelen waren. Het loon is inderdaad niet hoog, maar men kan in deze eigenlijk niet van »loon" spreken. Men laat de menschen de werkzaamheden meer verrichten om hen van de straat te houden. Indien men den naam «Werkinrichting" door een anderen zou vervangen, zouden de menschen er ook een anderen indruk van krijgen. Hetzelfde verschijnsel deed zich voor bij de ver andering van den naam Burgerlijk Armbestuur in Maat schappelijk Hulpbetoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 25