122
MAANDAG 11
APRIL 1932.
Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling.
(Groeneveld e.a.)
linge rechtspraak, die door den Wethouder wordt toegepast,
die erkent, dat hij niets ten nadeele van de vier uitgetrok
ken losse transportarbeiders kan zeggen, maar zoolang het
niet vaststaat, dat zij geen fraude hebben gepleegd, toch
maar aanneemt, dat er bij de regeling rekening moet worden
gehouden met de mogelijkheid, dat er wel fraude gepleegd is.
In de rechtspraak geldt het beginsel, dat men aanneemt,
dat iemand onschuldig is, zoolang niet is bewezen, dat hij
schuldig is, maar de heer Romijn zegt hier: zoolang die
menschen niet hebben bewezen, onschuldig te zijn, neem ik
aan, dat zij schuldig zijn. Spreker weet niet aan welke
academie de heer Romijn die soort rechtspraak geleerd heeft;
die gaat alle perken te buiten en is spreker onbekend.
De Wethouder weet ook nog niet, of voortzetting van de
cokesverstrekking noodig is; hij zal dat nader onderzoeken.
Spreker geeft in overweging, dat de gemeente voor den heer
Romijn een thermometer aanschaft; dat is de eenvoudigste
oplossing voor hem om erachter te komen.
De heer Romijn wil gaarne het idee van de heeren Wilmer
en Wilbrink, om contact te zoeken, al is het dan niet in
den vorm, zooals eerst naar voren is gebracht, met sprekers
collega's in andere gemeenten in overweging nemendaarvoor
gevoelt spreker zeer veel. Spreker dient dit echter eersteven
te onderzoeken. Op het gebied van het gemeentebestuur
bestaat een organisatie en spreker weet niet in hoeverre het
verstandig is, het daarin onder te brengen of daar een
onderwerp van bespreking te doen uitmaken. Spreker zal die
quaestie zeer goed bezien en zoo eenigszins mogelijk trachten
in die richting iets gedaan te krijgen.
De zaak van de losse transportarbeiders wil spreker gaarne
nog eens aanhangig maken in de commissie voor sociale
zaken, een beetje spoedig verzoekt de heer Wilmer nu;
daar heeft spreker geen bezwaar tegen om daar nog eens
te profiteeren van de voorlichting door en de kennis van de
leden.
De heer van Stralen gevoelt evenals de Wethouder zeer
veel voor contact tusschen de midden-groote gemeenten en
acht dat noodzakelijk, evenals er totnutoe contact was tusschen
de vier groote gemeenten onderling en de Regeering; daardoor
hebben deze op bepaalde punten van de Regeering meer
gedaan gekregen dan de gemeenten, die geen contact met de
Regeering hadden. Daarom zou spreker het wel toejuichen
als door het gemeentebestuur het initiatief genomen kon
worden om contact te zoeken met gemeenten van gelijke
grootte als Leiden.
Dat wil niet zeggen, dat sprekers voorstel overbodig zou
zijn, want alvorens het denkbeeld van den heer Wilbrink
zou verwezenlijkt worden, zou er eenige tijd verloopen zijn.
Bovendien zou het zijn goede diensten kunnen bewijzen,
wanneer de Regeering binnenkort zou komen met verslechte
ring van de bepalingen. Dat betreft evenwel de toekomst en
de Raad heeft gesproken over zaken, die thans aan de orde
zijn. Hoewel spreker het denkbeeld van den heer Wilbrink
ondersteunt en diens aandrang wil versterken, kan bij de
overbodigheid van zijn voorstel niet inzien. Naast dat denk
beeld behoudt het zijn waarde, waarom spreker het niet
intrekt.
Sprekers fractie kan er geen genoegen mede nemen, dat
de Wethouder de voortzetting van de verstrekking van cokes
nader zal overwegen, want daarvoor is de tijd te kort. Aan
gezien momenteel in de behoefte moet worden voorzien, dient
spreker een daartoe strekkend voorstel in, waarbij hij tevens
voorstelt het als een spoedeischend voorstel te behandelen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer van Stralen, luidende:
»De ondergeteekende stelt voor de cokes verstrekking tot
eind April voort te zetten."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteunt en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Romijn dient deze kwestie te onderzoeken. Spreker
heeft er in den Raad voor het eerst iets over gehoord. Op
geen enkele wijze hebben hem klachten bereikt van menschen,
die in de kou zouden zitten en wier voorraad cokes op
zou zijn.
Spreker begrijpt niet, waarom de Raadsleden, die zooveel
drukte over deze zaak maken, hem niet 14 dagen geleden
hebben opgebeld. Toen het eenigen tijd geleden hevig vroor,
heeft de heer van Stralen spreker telefonisch gevraagd, of
het niet noodig was een dubbele hoeveelheid cokes te ver
strekken. Daartoe bestond echter geen reden, omdat de be
trokkenen voldoende hadden. De heer van Stralen meende
Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling.
(Romijn e.a.)
blijkbaar ook niet, dat het noodig was, want hij heeft daartoe
geen voorstel in den Raad gedaan.
Het onderzoek van deze zaak behoeft voor het College niet
te duren tot Augustus. Spreker zal er onmiddellijk werk van
maken en de Raad kan er van overtuigd zijn, dat een maat
regel in dien geest zal worden voorgesteld, indien blijkt, dat
het inderdaad noodig is.
Er is geen reden om te verwachten, dat het College de
menschen opzettelijk in de kou zou laten zitten. Het College
heeft voldoende getoond, dat het in staat is ten aanzien van de
werkloozen te doen, wat van het College verwacht mag worden.
De Voorzitter merkt op, dat het laatst ingediende voorstel
van den heer van Stralen geheel vreemd is aan de orde en
ook niets te maken heeft met het onderwerp, dat thans in
behandeling is. Hij heeft den heer van Stralen laten uitspreken,
omdat hij dacht, dat deze met het maken van een korte op
merking zou volstaan.
De kwestie van de verstrekking van cokes, behoort echter
thuis bij de rondvraag. Spreker stelt voor het voorstel van
den heer van Stralen, om het laatst ingediende voorstel spoed
eischend te behandelen, bij de rondvraag aan de orde te
stellen, waarbij dan uitgemaakt kan worden, wat daarmede
gebeuren moet.
Mevrouw Braggaarde Does vraagt, of men bij de rond
vraag voorstellen kan indienen.
De Voorzitter: Zeker!
De heer Manders gevoelt ook zeer veel voor het voorstel-
van Stralen, want hij weet bij ondervinding, dat zeer veel
transportarbeiders in zeer benarde omstandigheden verkeeren.
Spreker heeft gemeend, dat de transportarbeiders, die vaak
wat hun verdiensten en hun tijd van werken betreft in een
uitzonderlijke positie verkeerden, nog in dezelfde omstandig
heden verkeerden en dus een uitzonderingspositie ten aanzien
van de steunregeling zouden kunnen blijven innemen, maar
spreker is gebleken, dat dit op het oogenblik niet meer mogelijk
is; de vroegere hooge loonen schijnen heel wat verminderd
te zijn, ook omdat zoovelen in dit vak steeds zonder werk
zijn. Spreker zal dus gaarne vóór dat voorstel van den heer
van Stralen stemmen.
Wat betreft het door den heer van Stralen nu gevraagde
contact tusschen de midden-groote gemeenten en het Rijk,
spreker heeft het vorige jaar bij zijn voorstellen inzake de
werkloosheid aangespoord om zich tot de Regeering te wenden
en contact met haar te zoeken, maar toen heeft hij ook van
de zijde der S.D.A.P. absoluut geen medewerking ondervonden.
De Voorzitter vestigt er de aandacht op dat, gelijk ook uit
het praeadvies van het College blijkt, deze zaak er niet een
is van den Raad, maar van het College en dat dus het
voorstel-van Stralen inzake de losse transportarbeiders moet
worden beschouwd als een motie; er is geen voorstel van
het College; de heer Wilmer vergist zich daarin.
In het lng. St. staat ook duidelijk:
«Vooropstellende, dat het treffen van een regeling, als door
den heer van Stralen voorgesteld, op grond van de verordening
betreffende den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken, tot
de bevoegdheid van ons College behoort,"
Indien de Raad het voorstel-van Stralen echter aanneemt,
zal het College het gaarne als een motie beschouwen, maar
de Raad zelf kan geen wijziging in het steunreglement aan
brengen.
De heer Wilmer zegt dat, als de Raad het voorstel-van
Stralen verwerpt, er toch nog een voorstel van het College is.
De Voorzitter ontkent dit; de in het lng. St. vermelde
wijziging is al door het College aangebracht.
De heer Wilbrink zegt, dat bij verwerping van het voorstel-
van Stralen toch van kracht blijft de toezegging van den
Wethouder, dat deze zaak nog nader in de commissie voor
sociale zaken zal komen.
Het voorstel van den heer van Stralen, luidende:
«Ondergeteekende stelt den Raad voor de bepaling in het
steunreglement, dat losse transportarbeiders slechts gedurende
42 dagen per jaar steun kunnen ontvangen, tijdelijk buiten
werking te stellen",
wordt verworpen met 17 tegen 15 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Meijnen, van der Reijden,
Bergers, Wilbrink, Splinter, Romijn, Tepe, Goslinga, Bosman,