MAANDAG 11 APRIL 1932.
121
Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling.
(Wilmer e.a.)
inderdaad een verbetering; men moet niet zoo redeneeren als
de heer Knuttel, dat dit geen verbetering is. Spreker heelt
die redeneering aangehoord met hetzelfde sceptische gevoelen
als b.v. deze, dat een loonsverlaging in deze omstandig
heden geen verslechtering is. Ook die dikwijls gehoorde rede
neering is even gekunsteld als die van den heer Knuttel, dat
gezien de stijging van het werkloosheidspercentage dit voorstel
van het College objectief beschouwd geen verbetering voor
de betrokkenen zou zijn. Het is inderdaad wel een verbetering,
maar spreker aanvaardt die niet met de overtuiging, dal men
nu tenslotte heeft bereikt, wat in deze omstandigheden uit
eindelijk bereikt moet worden; spreker hoopt, dat de commissie
ten spoedigste deze zaak opnieuw zal bezien en dan zoo moge
lijk unaniem met een voorstel bij den Raad zal komen, dat
deze dan zonder veel, misschien geheel zonder discussie, zal
kunnen aanvaarden.
Ook na de bestrijding door den Wethouder blijft spreker
zich met het tweede voorstel-van Stralen vereenigenindien
de heer van Stralen het handhaaft, heeft spreker geen bezwaar
om daaraan zijn stem te geven, maar, wanneer de heer
Wilbrink zijn gedachte, dat het College zich in verbinding
zou stellen met de Colleges in soortgelijke gemeenten als
Leiden, om te trachten, die wenschen bij de Regeering ver
wezenlijkt te krijgen, in een voorstel zou kunnen gieten, dan
is dat voorstel meer waard voor spreker dan dat van den
heer van Stralen; deze zal dat zelf ook inzien.
Wanneer een dergelijk voorstel door den Raad zou worden
aanvaard, of wanneer Burgemeester en Wethouders, zonder
dat een dergelijk voorstel werd gedaan, zich met dat denk
beeld zouden kunnen vereenigen, verwacht spreker daarvan
meer practische gevolgen dan van het voorstel van den heer
van Stralen, ongetwijfeld ook gegeven de resultaten van de
bespreking van de Wethouders der groote gemeenten, omdat
de wenschen, die in dezen Raad zijn geuit, veel klemmender
zijn dan de wenschen van de groote gemeenten, die alleen cm
een verhooging van den steun vroegen. Spreker kan zich
voorstellen (al laat hij de vraag, of die verhooging nood
zakelijk is, buiten beschouwing) dat de Minister daarop heelt
geantwoord: wij geven niet meer.
In Leiden gaat het om de vraag van gelijke behandeling
van de groote gemeenten en een gemeente als Leiden, aan
gezien voor de betrokkenen de economische omstandigheden
hetzelfde zijn.
Het gaat hier dus om de billijkheid en niet om de vraag
naar meer.
De heer Knuttel zegt, dat de Wethouder slechts naar zijn
eigen kachel behoeft te zien, om te weten of de werkloozen
op het oogenblik nog brandstof noodig hebben.
Spreker herinnert zich, dat in de besprekingen, welke hij
in een vorige periode als raadslid heeft bijgewoond, het wan
trouwen alsmede de moeilijkheid van de contróle bij de vast
stelling van bepalingen voor de losse transportarbeiders wel
degelijk een rol speelden.
Het is mogelijk, dat de losse transportarbeiders een zeer
bijzonder soort werk verrichten, maar een zeer bijzondere
werkloosheid hebben zij toch niet. Wanneer het bijzondere
van het werk tot uitdrukking wordt gebracht in de bepaling,
dat zij alleen steun ontvangen, wanneer zij drie dagen in de
week werkloos zijn geweest, moet dan de gemeente daartegen
over de dubbele zekerheid nemen door het aantal steundagen
per jaar te beperken? Deze arbeiders worden bij de steun
verlening in vergelijking met de andere arbeiders in een
ongunstiger positie geplaatst.
Wat den omvang van de werkloosheid onder de losse trans
portarbeiders betreft, kan spreker zich niet voorstellen, dat
zij in een betrekkelijk gunstige positie zijn.
Spreker kan den heer Wilmer niet toegeven, dat er in zijn
voorstelling, dat die arbeiders niet vooruitgegaan zijn, spreker
zegt niet door, maar ondanks de nieuwe regeling, iets gezochts
of gewrongens zou zijn. Als het aantal dagen, waarop die
arbeiders werkloos zijn zonder steun te krijgen, toegenomen
is ondanks de nieuwe regeling, dan zijn zij natuurlijk achteruit
gegaan.
De heer Wilmer zegt, dat de regeling, objectief beschouwd,
toch verbeterd is.
De heer Knuttel zegt, dat de verslechtering in den maat-
schappelijken toestand, in vergelijking met die verbetering,
veel grooter is; alles tezamen zijn zij achteruitgegaan; die
verbetering heeft de verslechtering niet bijgehouden.
De heer van Stralen vraagt spreker, wat hij in dit stadium
wel zou willen en noodigt hem uit, een beter voorstel te
doen. De heer van Stralen is in deze dingen werkelijk
onverbeterlijk; hij kan zich als laatste wijsheid niet anders
Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling.
(Knuttel e.a.)
voorstellen dan voorstellen in den Raad en in de Kamer;
daarvan moet het dan voor de arbeiders komen. Van die
voorstellen verwacht spreker buitengewoon weinig; zij kunnen
wat beteekenen, als men er propaganda aan kan vastknoopen
en daarmede actie voeren, maar op zich zelt is hun waarde
bijzonder gering In het tegenwoordige stadium hecht spreker
b.v. wel aan de actie, dag aan dag in de Tribune gevoerd,
voor den strijd, dien de arbeiders moeten voeren, die men
wakker moet schudden en doen begrijpen, dat zij zelf den
strijd ter hand moeten nemen, dat daarmede in elk geval
meer te bereiken is, gezien de verschillende stakingen, die
onder leiding van de Revolutionnaire Vakvereenigings Oppositie
in dezen tijd al tot goede resultaten hebben gevoerd.
De heer Wilbrink zag den Wethouder reeds neen schudden,
toen de heer Wilmer zeide er voor te gevoelen, den Wethouder
voor sociale zaken zich in verbinding te doen stellen met
andere midden-groote gemeenten. Spreker kan zich eenigszins
indenken, dat de Wethouder er niet veel voor gevoelt, maar
spreker heeft op dat contact meer aangedrongen uit practische
overwegingenniet omdat hij daarvan voor deze zaak op het
oogenblik veel verwacht, omdat spreker niet weet hoe andere
Gemeenteraden tegenover deze zaak staan. Spreker heeft wel
enkele ongeveer gelijkluidende stemmen vernomen, maar of
de gemeenten er in grooten getale zoo over denken, weet
spreker niet; het is ook mogelijk dat men in verreweg de
meeste midden-groote gemeenten zich hierbij heeft neergelegd.
Spreker zou dat contact wenschen en daarover gaarne de
meening van den Wethouder hooren. Deze heeft zelf gezegd,
dat op het oogenblik op het Departement verslechteringen in
de maak zijn en dat dus van verbeteringen geen sprake zal
zijn. Spreker kan zich voorstellen, dat men dan niet aan
verbeteringen toekomt, maar het zou toch van overwegend
belang zijn, als dan de gemeentebesturen gezamenlijk tegen
over het Departement stonden, hun wenschen gecombineerd
ter sprake brachten. Voor spreker was het motief, dat de
groote gemeenten gecombineerd inderdaad enkele voordeelen
hebben behaald boven de midden-groote gemeenten. Spreker
bedoelt niet, dat de norm in het algemeen iets hooger is
gesteld; dat moet men nu eenmaal aanvaarden; er worden
nu eenmaal verschillende normen gesteld, maar de maatre
gelen daarnevens beteekenen voor de groote gemeenten een
essentieele verbetering boven de midden-groote gemeenten,
die spreker niet gerechtvaardigd acht, in welk stadium dan
ook; daarvoor is spreker van den Minister geen enkel
motief ter oore gekomen en nu is het sprekers bedoeling de
midden-groote gemeenten tegenover dergelijke dingen even
goed en krachtig georganiseerd daartegenover te doen staan
als de groote: gelijke monniken gelijke kappen.
Moet er een verslechtering komen, hetgeen spreker niet
hoopt, omdat de werkloozen hun last bijna niet kunnen
dragen, dan zal een bepaalde categorie van arbeiders niet in
een uitzonderingspositie mogen geplaatst worden. Het eene
deel van de burgers mag er niet slechter aan toe zijn dan
het andere, doordat aan het optreden van de Regeering iets
ontbreekt.
Indien de Wethouder deze toezegging zou kunnen doen,
zou de heer Wilmer daarmede ook tevreden kunnen zijn,
aangezien dan aan diens bezwaar wordt tegemoet gekomen.
De heer van Stralen, die dan niet tevreden zal zijn, zou
het wel kunnen wezen over den loop van dit debat, omdat
hij met deze zaak aanhangig te maken en tot een einde te
brengen, meer bereikt, dan wanneer aan den Minister zou
worden verzocht zijn motieven voor de afwijzing van het
verzoek mede te deelen. De heer van Stralen heeft zelf erkend
daarvan niet veel te verwachten. Spreker en de zijnen doen
dit ook niet.
Spreker ontving liever de toezegging van den Wethouder,
dat deze contact zal zoeken en zoo mogelijk behouden met
andere gemeentebesturen, wien deze zaak even goed aangaat
als het gemeentebestuur van Leiden.
Wat de uitkeering aan de losse transportarbeiders betreft,
is het mogelijk, dat de Wethouder de commissie nogeens
bijeenroept om die zaak van alle kanten te bekijken.
Men dient er echter altijd rekening mede te houden, dat
het risico van werkloosheid in dit bedrijf steeds bijzonder
groot is geweest en zal blijven. De menschen, die dezen
arbeid verrichten, zijn met die gedachte vertrouwd geraakt.
Het gaat niet aan, dat gedurende een ongelimiteerd aantal
dagen steun wordt verstrekt en deze arbeiders met de andere
over één kam worden geschoren. De prikkel om werk te
zoeken, moet blijven bestaan, want als het werk voor de losse
transportarbeiders niet door hen wordt gezocht, is het zeker
niet voor hen te krijgen.
De heer Groeneveld moet bezwaar maken tegen de zonder-