120
MAANDAG 11 APRIL 1932.
Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling,
(van Stralen.)
dat dat oogenblik, waarop hij den arbeiders recht op steun
kan ontzeggen, nu aanwezig zou zijn.
Spreker zou dan nog prefereeren den toestand, welke vol
gens den Wethouder bestaat in andere plaatsen, waar men
alleen op bepaalde momenten geen steun verleent, boven den
toestand in Leiden, waar men tijdens de hevigste crisis, die
men zich denken kan, tot de arbeiders zegt: het aantal
dagen, dat ge steun trekken kunt, is om, ziet nu maar hier
of daar steun te ontvangen.
De Wethouder heelt ontkend, dat het motief om deze
arbeiders anders te behandelen dan andere arbeiders zou
gelegen zijn in de gevallen van fraude, die nog weieens
onder hen voorkomen. Het verheugt spreker, dat daaruit
blijkt, dat hier geen représaillemaatregelen in het spel zijn.
De Wethouder wilde niet beweren, dat de arbeiders, die
thans uitgetrokken zijn, geen bona fide arbeiders zouden
wezen, maar toch heelt hij het voor zijn rekening genomen,
dat deze menschen van de steunverleening worden uitge
sloten. Zonder het met zooveel woorden te zeggen, heeft de
Wethouder dus eigenlijk wel een oordeel over hen uitgesproken
en volgens zijn eigen verklaring zonder het minste bewijs, want
hij zou het niet durven zeggen.
Spreker kan echter verklaren, zonder dat hij daarbij voor
alle personen kan instaan, dat op de lijst van uitgetrokken
werkloozen personen zijn vermeld, die in alle opzichten als
bona fide arbeiders moeten worden beschouwd. Zij zijn buiten
hun schuld slachtoffer geworden.
Met de opmerking, dat een deel van het werk van deze
soort arbeiders voortkomt uit productie en een ander deel
uit consumptie, heeft de Wethouder willen aangeven, dat ook
in slechte tijden veel werk van deze menschen blijlt bestaan.
Dat is ten deele juist. CLk nu zullen wel schepen met aard
appelen gelost moeten worden. Indien de Wethouder echter
zijn licht zou opsteken bij de menschen, die geregeld dit
soort werk verrichten, zou hem blijken, dat het werk, voort
komend uit consumptie, ook als gevolg van de crisis buiten
gewoon sterk is verminderd.
Het consumptievermogen van de arbeiders is door de
heerschende werkloosheid en de bestaande armoede afgeno
men, waardoor degenen, die de consumptie-artikelen moeten
verwerken, minder arbeid kunnen vinden.
Het is dan ook wel aan te nemen, dat onder deze groep
arbeiders de werkloosheid buitengewoon groot is; zij is in
vergelijking met het vorige jaar meer dan verdubbeld.
Sprekende over de landarbeiders en de kleermakers heeft
de Wethouder gezegd, dat de losse transportarbeiders in dezen
zin seizoenarbeiders zijn. Spreker ontkent dit. Landarbeiders
zijn seizoenarbeiders, al moet men wel bedenken, dat er in
dezen crisistijd met het aanbreken van het voorjaar nog niet
voor alle landarbeiders werk zal zijn.
Op het oogenblik zijn vele land- en tuinbouwarbeiders
werkloos, hoewel eigenlijk in het voorjaar deze seizoenarbeid
moet aanvangen. Maar bovendien kunnen losse transportai bei-
ders toch niet onder de seizoenarbeiders worden begrepen
zij hebben weliswaar niet regelmatig werk, maar hun arbeid
valt toch niet binnen één bepaalden tijd van het jaar, zooals
bij de andere arbeiders. Daarom zijn zij niet gelijk testellen
met landarbeiders en kleermakers. Zij zijn thans doorloopend
de dupe van de slechte tijdsomstandighedendaaruit spreekt de
noodzakelijkheid en de wenschelijkheid om voor hen een andere
regeling te treffen, waartoe spreker zijn voorstel aanbeveelt.
Van zijn voorstel om zich nogmaals tot de Regeering te
wenden, heeft spreker zich niet al te veel voorgesteld; men
zou trouwens wel absoluut geen kijk moeten hebben op den
stand van zaken, op de verhoudingen in de maatschappij en
op de door de voortdurend door de Regeering aangenomen
gedragslijn, om te meenen, dat alleen al een adres aan den
Minister de gewenschte verbeteringen tot gevolg zou hebben.
Spreker heeft dat zeer wel ingezien, maar meende toch dat
in de botte afwijzing, zonder nadere motiveering, van de
Regeering daarin nog niet het laatste woord mocht zijn ge
sproken; daarmede kan de zaak niet zijn afgedaan. In elk
geval moet toch blijken, dat de Raad het met het standpunt
van den Minister niet eens is.
Volgens den Wethouder worden deze zaken behandeld door
een commissie, die dan ook geen motiveering geeft, maar
alleen adviseert tot inwilliging of afwijzing. Op die manier
is het toch wel beroerd om met de Regeering en die commissie
te maken te hebben, want na een weloverwogen besluit als
bet vroeger genomene, verwacht de Raad waarschijnlijk toch,
dat eventueele bezwaren daartegen kenbaar zullen worden
gemaakt; de houding, door den Minister in dezen aangenomen,
kan toch allerminst door den beugel. Spreker stelt zich van
dezen brief niet voor, dat de Minister daarop zal ingaan,
maar ook al maakt men er zich geen overdreven verwachtin
gen van, het is toch beter dat er iets gebeurt dan niets.
Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling.
(Knuttel e.a.)
De heer Knuttel zegt, dat er wel iets kan gebeuren, door
de arbeiders zeil.
De heer van Stralen zegt, dat de heer Knuttel ook niets
gevoelt voor dit voorstel, omdat het zou zijn een uiting van
onmacht. Maar wat zou de heer Knuttel dan in dit stadium
van de zaak willen? Spreker kan niet inzien, dat men hier
mede de arbeiders van den strijd zou afhouden; waarom?
Spreker zegt toch zelf openlijk, dat men er niet te veel ver
wachtingen van moet koesteren; niet alleen de heer Knuttel,
maar ook de sociaal-democraten houden den arbeiders altijd
voor, dat door andere middelen verbetering moet worden
verkregen. In de afgeloopen jaren hebben de sociaal-demo
craten zeer duidelijk getoond niet te volstaan met voorstellen
hier om adressen tot de Regeering te richten, maar zij roepen
de arbeiders ook op en probeeren hen te betrekken in de
actie voor de geëischte verbeteringen, wat zeer logisch is; dat
hebben zij altijd gedaan.
Spreker mag aannemen, dat de heer Knuttel, wanneer deze
niet met dit voorstel meegaat, een ander voorstel zal doen,
waarvan wel iets te verwachten is. Laat de heer Knuttel,
wanneer hij beweert, dat spreker met een voorstel is gekomen
om de arbeiders zoet te houden, een voorstel doen, waarmede
hij de arbeiders niet zoet houdt. Wanneer dat voorstel prac-
tisch en uitvoerbaar is, zullen spreker en de zijnen er gaarne
hun stem aan geven.
Spreker kan niet inzien, dat hij zijn voorstel eigenlijk niet
had moeten doen. De opmerking van den Wethouder, dat de
voorstellen van den Raad eigenlijk geen financieele beteekenis
zouden hebben, omdat zij slechts betreffen verlenging van den
uitkeeringsduur of voorkoming van vermindering van steun,
is niet geheel en al juist, want een van de voorstellen van
de rechtsche raadsleden bedoelt voor de werkende kinderen
in het gezin een werktoeslag te geven van ƒ1.voor het
eerste en ƒ0.50 voor elk volgend kind. Indien de Minister dit
voorstel aanvaardt, ontstaat de toestand, dien men ook in
andere groote plaatsen aantreft en zou voor een groot gedeelte
het nadeel zijn ondervangen, dat de Rijksregeling heeft ge
bracht door het niet meer vrijlaten van een zeker bedrag
van het gezinsinkomen. In de gevallen, waarin de steun met
ƒ1.en meer is achteruitgegaan, heeft men te maken met
eenig gezinsinkomen, dat niet meer wordt vrijgelaten, maar
waarop de volle aftrek van twee derden wordt toegepast.
De Wethouder had niet behoeven te zeggen, dat hij niet
ingesteld was op de beantwoording van sprekers opmerkingen
over de verstrekking van cokes aan werkloozen, want deze
verstrekking heeft elk jaar van November tot einde Maart
plaats. De Wethouder zal moeten toegeven, dat na het
eindigen van de verstrekking het koud is gebleven en nu
nog gestookt moet worden. De menschen hadden daarvoor
echter geen cokes meer. De Wethouder kan moeilijk zeggen,
dat hij de zaak nog eens zal bezien. De toezegging van het
College, dat het de verstrekking van cokes nog enkele weken
zal voortzetten, zou niet zoo buitengewoon vreemd zijn.
Vaststaat dat de verstrekking van brandstof nog noodig
is en ook dat voortzetting daarvan gedurende 14 dagen voor
de gemeente geen financieele bezwaren kan opleveren. Er is
dus geen enkele reden, waarom de gemeente deze goede daad
van kleinen omvang, die voor een aantal betrokkenen toch
nog wel van beteekenis is, zou nalaten. Het is noodzakelijk
hierin te voorzien.
Ten aanzien van volgende jaren zullen de sociaal-demo
craten bij dergelijke voorstellen voortaan rekening houden
met de periodiek in het voorjaar heerschende koude, die
maakt, dat einde Maart de cokesverstrekking nog niet mag
worden stopgezet. Op het oogenblik hebben de werkloozen
daaraan echter niets; daarin moet worden voorzien. Is het
College bereid, de cokesverstrekking nog 14 dagen voort te
zetten? Als spreker die toezegging niet krijgt, zal hij daartoe
een voorstel indienen.
De heer Wilmer is nog meer tot de overtuiging gekomen,
dat de steunregeling voor de losse transportarbeiders een
zeer moeilijke zaak is. Spreker geeft allereerst in overweging
om met de aanneming van het voorstel van het College deze
zaak niet als afgedaan te beschouwen, maar om in de Com
missie voor sociale zaken haar nog eens opnieuw te bezien;
spreker meende bij den heer Wilbrink eenige weifeling in
deze te constateeren; spreker geeft die commissie dan ook in
overweging om met het oog op de huidige omstandigheden,
met name op de veel grooter werkloosheid, waardoor het ook
voor losse transportarbeiders, naar sprekers beslist gevoelen,
veel moeilijker is om werk te vinden, deze zaak opnieuw te
bezien en het voorstel van het College te aanvaarden als een
stap nader tot een definitieve regeling, die meer aan de
algemeene wenschen zal blijken te voldoen. Deze stap is