118 MAANDAG 11 APRIL 1932. Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling. (Knuttel e.a.) voor de gemeente gemakkelijker aan de gestelde eischen te voldoen. De vraag, of het er veel of weinig zijn, is voor de werk loosheidsstatistiek van belang, maar uit algemeen sociaal oog punt en voor de betrokkenen zelf doet het er, wat de te nemen maatregelen betreft, niets toe of hun aantal groot of klein is. Spreker heeft nog van geen der tegenstanders gehoord, ook niet van den heer Wilbrink, hoe hij staat tegenover het feit, dat zeker ook in de commissie ter sprake gebracht zal zijn, dat voor hem dus niet nieuw is, dat in andere gemeenten een aparte regeling op dit punt niet bestaat. Het is dringend noodig, dit voorstel van den heer van Stralen aan te nemen. Een ander klemmend argument daarvoor is, dat het eenige, wat de heer Wilbrink er tegen kon aanvoeren, was, dat hij niet wist, of het eigenlijk wel zoo noodig is. Om dezen maat regel niet te nemen, zou men toch wel iets mogen hooren, dat dringender is en spreker gelooft niet, dat de argumenten, waarop men zijn stem tegen dit voorstel zou willen gronden, pas naar voren zullen komen als de verdedigers geen gele genheid meer hebben om daarop in te gaan. De heer van Stralen zal waarschijnlijk niet verwachten, dat spreker het met zijn tweede voorstel eens is; dat is een van die voorstellen, waarmede men zijn onmacht, zijn gebrek aan middelen om werkelijken strijd te ontketenen, wil bedekken. Volgens den heer van Stralen bereidt de Minister allerlei ver slechteringen voor; dat was voor spreker absoluut niets nieuws; dat spreekt vanzelf; dat ligt in de geheele lijn en ook in de woorden van den Minister, in de Kamer gesproken. Met dit adres komt men dus bij den duivel te biecht. De eenige strekking van dit voorstel is, dat men onder de arbeiders niet wil propageeren de revolutionnaire strijdmethode, dat men doet, alsof er iets hangende is, waarvan misschien nog iets zou kunnen komen. Alle tijd, met wachten op dit adres besteed, is verloren voor de organisatie van den werke lijken strijd der arbeiders tegen den Minister. De heer Romijn moet aantasten de meening, door den heer van Stralen vooropgesteld, als zou voor de losse trans portarbeiders deze z. i. niet juiste regeling zijn getroften, omdat die categorie in een kwaad daglicht staat, omdat men haar niet vertrouwt en zich een groot percentage fraude daarbij voordoet. Het is waar, dat bij die categorie percents gewijze zich zeer veel gevallen van fraude voordoen, maar spreker betwist dat dat de hoofdreden is, waarom voor deze categorie een andere regeling is getroffen; die is immers gebaseerd op het zeer bijzondere soort werk van die arbeiders. Er zijn meer categorieën, die in het gemeentelijk steunregle- ment uitzonderlijk behandeld worden, b.v. de landarbeiders; dat betreft seizoenarbeidzoodra het seizoen in het land is gekomen, komen zij niet meer in aanmerking voor steunver- leenirig. Ook geldt dit voor de kleermakers; dat is ook seizoenarbeid; daarmede wordt bij de gemeentelijke steun verlening ook rekening gehouden. Voor deze arbeiders is het echter geen seizoenarbeid, maar los werk; een geregelden, vasten werkkring hebben zij niet; af en toe nemen zij eens wat werk aan; zij zijn er absoluut niet van verzekerd en van overtuigd, vast en geregeld werk te hebben. Het blijkt trouwens ook uit de bepalingen van hun eigen bond, die de losse transportarbeiders eerst als werkloos beschouwt, wanneer zij geen drie dagen in een week hebben gewerkt. Daaraan is ontleend de afzonderlijke positie, die de losse transportarbeiders ten opzichte van de gemeentelijke steunverleening innemen. Het wantrouwen, dat de heer van Stralen op den voorgrond plaatste, is daaraan geheel vreemd. De heer van Stralen heeft in theorie gelijk, wanneer hij beweert, dat men in de steunreglementen van de andere plaatsen niet de beperkende bepalingen vindt, welke in Leiden worden toegepast, maar practisch heeft men in de andere plaatsen precies hetzelfde ingevoerd. Daar wordt op een bepaald moment door het College van Burgemeester en Wethouders, het hoofd van den dienst of het orgaan, dat met deze taak is belast, het besluit genomen, dat die categorie van arbeiders er niet meer voor in aanmerking komt bij de gemeentelijke steunverleening te worden ondergebracht. Het College van Burgemeester en Wethouders wordt in den laatsten tijd vaak gesteld voor de vraag, in hoeverre het mogelijk is de bijzondere bepalingen te handhaven, voor zoo ver zij in de gemeentelijke steunverleening zijn opgenomen. Zoo heeft het College gemeend ten aanzien van de landar beiders, onder wie vele werkloozen zijn, verlenging van den uitkeeringsduur te moeten toestaan, hoewel het reglement bepaalt, dat zij van den steun moeten worden afgevoerd. Ook voor de kleermakers is een verlenging van den termijn toegestaan. Toen de zaak van de losse transportarbeiders aan de orde kwam, heeft het College zich om voorlichting gewend tot de commissie van advies. In deze commissie is het voorstel van Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling. (Romijn.) den heer van Stralen ter sprake gebracht. Zij heeft het College geadviseerd den uitkeeringsduur te brengen van 42 dagen op 84 dagen. Het College heeft niet het oordeel van den Raad afgewacht, omdat het dan mosterd na den maaltijd zou worden, maar heeft gemeend, gezien het feit, dat de commissie voor sociale zaken het besluit met de grootst mogelijke meerderheid van stemmen had genomen (alleen de heer van Stralen was er tegen om speciale redenen, die spreker niet behoelt te vermelden) en de noodzakelijkheid om spoedig een beslissing te nemen, tot de verdubbeling van het aantal dagen te moeten overgaan, waarom het het reglement in dien geest heeft gewijzigd. Spreker ziet geen reden, althans op dit oogenblik, tot een nog grootere uitbreiding van het aantal dagen over te gaan. De opmerking van den heer Wilbrink, dat het in dezen om 25 personen gaat, is niet geheel en al juist. Wel zijn 25 losse transportarbeiders georganiseerd in den Centralen Bond van Transportarbeiders, waarvoor de heer van Stralen als kampioen kan worden beschouwd. Van deze 25 personen hebben 4 ge- duiende den vollen trekkingsduur steun ontvangen. De 21 overigen zijn nog niet aan den verdubbelden termijn toe. Dit aantal is voor het College een percentage van dien aard, dat het den Raad niet kan adviseeren tot een nog grootere uitbreiding van den trekkingsduur over te gaan. Min of meer speelt daarbij ook een rol de omstandigheid, dat ten aanzien van deze arbeiders niet steeds valt aan te nemen, dat zij volkomen bona fide zijn. Vooral nu de eisch van 1 of 2 maanden werken vervallen is, heeft het College geen toetsingsmateriaal meer aanwezig in de practijk; de werkloosheid is zoo groot, dat er reden was om dien eisch te laten vervallen; echter zal nu zeer streng, nog strenger moeten worden toegezien, dat de steuntrekkenden werkelijk bona fide zijn. Nu wil spreker niet beweren, dat de 4 arbeiders van dien bond, die geen steun meer krijgen, te kwader trouw zijn en positief zich hebben misdragen, aan den anderen kant is het College niet overtuigd van de volkomen goede trouw van hen; daarom acht het College reden aanwezig om niet in te gaan op het voorstel-van Stralen. Het geheel andere standpunt van den heer Knuttel, dat het absoluut verkeerd is, dat de gemeente het risico van werk loosheid afwentelt op die menschen zelf, volgens hetwelk er dus een recht op de uitkeering bestaat en de gemeenschap in de eerste plaats heeft te zorgen voor werk en inkomsten voor hen, wordt door den Raad toch niet gedeeld. Het uit gangspunt van den heer Knuttel, die als natuurlijk meende te mogen aannemen, dat de werkloosheid in dit speciale vak nog veel grooter is dan die in het algemeen, acht spreker niet geheel juist, omdat men ten aanzien van het werk van de losse transportarbeiders wel degelijk toch onderscheid kan maken. Een deel van hun werk vloeit voort uit de zuivere productie daarin is inderdaad een groote vermindering van werk en dus groote werkloosheid maar een ander, groot deel vloeit voort uit de consumptie en al mag daarbij misschien ook van vermindering gesproken worden, toch is die lang niet zoo groot als de werkloosheid in het algemeen op het oogenblik zou doen vermoeden. Men kan dus niet zeggen, dat voor de losse transportarbeiders de werkloosheid meer dan verdubbeld is; met de beschouwingen der andere leden hierover kan spreker zich min of meer vereenigen; in elk geval acht hij het niet noodzakelijk daaraan nog iets toe te voegen. Spreker neemt dankbaar nota van de opinie van alle sprekers, dat het College op papier in elk geval krachtig geijverd heeft voor de door den Raad gewenschte verbeteringen in de steunregeling; het is evenwel niet bij papier alleen ge bleven, maar spreker heelt met den Directeur van den dienst van sociale zaken nog op het departement een onder houd gehad om nog extra op die verbeteringen aan te dringen waar dat voorstel door den Raad met zoo groote meerderheid, eigenlijk met algemeene stemmen, was aangenomen, mocht van den Minister toch verwacht worden, dat hij in dezen het gemeentebestuur ook iets zou tegemoet komen. Het resultaat was uitsluitend, dat de eisch van 1 of 2 maanden werken is vervallen; overigens werd afwijzend beschikt. Nu zoekt men een aanknoopingspunt hierin, dat die beschikking niet ge motiveerd was. Dit valt te verklaren, niet uit een gebrek aan respect bij den Minister voor den Raad, maar uit de omstandigheid, dat deze zaken commissoriaal worden be handeld. Het is inderdaad de Minister, die beslist, maar zijn be slissingen zijn gegrond op de adviezen en besluiten van een commissie, die hij speciaal heeft ingesteld om alle verzoeken van de gemeenten, alsmede de gemeentelijke subsidie- en steunregelingen te beoordeelen. In een dergelijke commissie is de gelegenheid tot het moti- veeren van een bepaald besluit niet zoo groot en ook niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 18