116 MAANDAG 11 APRIL 1932. Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling, (van Stralen e.a.) die op de hoogte zijn, en spreker begrijpt dan ook niet, hoe die zoo naïef hebben kunnen zijn om te onderstellen, dat men er dit jaar door zou kunnen komen met het aantal dagen op 84 te brengen. Onder de transportarbeiders is een aantal menschen, dat over het eerste half jaar van 1932 reeds ge durende 42 dagen steun heeft getrokken en vanaf 29 Maart genoodzaakt is geweest bij Maatschappelijk Hulpbetoon aan te kloppen, en in de eerstvolgende weken zal een groot aantal in hetzelfde geval komen te verkeeren. Spreker zal met eenige bedragen aantoonen wat daarvan het gevolg is en dan zal de Raad, naar hij hoopt, begrijpen, dat deze uitzonderingstoestand niet mag worden gehandhaafd. Hem is een geval bekend van eeri gezin, bestaande uit vier personen, dat volgens de Rijksregeling aan steun/16. ontving en thans, omdat het verplicht is geweest zich tot Maatschappelijk Hulpbetoon te wenden, slechts 7.50 per week krijgt. In verschillende andere gevallen zijn die bedragen 9.en 5.17.50 en f 12.50, 9.en 5.13. en 7.50. Een gezin van 8 personen kreeg van de gemeen telijke steunverleening 17.50 en ontvangt thans van Maat schappelijk Hulpbetoon 12. Dit zijn de gevolgen van dat halve besluit, door Burge meester en Wethouders te dien opzichte genomen. De eenige mogelijkheid om in de behoeften van deze groep menschen te voorzien is het doen vervallen van de bestaande regeling. Nu heeft spreker voorgesteld de regeling tijdelijk buiten werking te stellen, wat in zijn lijn niet erg principieel is, omdat hij een absolute tegenstander is van het handhaven van een dergelijken uitzonderingstoestand voor deze menschen, maar het is een poging om den Raad gemakkelijker voor zijn voorstel te winnen. In 1930 had de groep losse transportarbeiders van den Centralen Bond bij een ledental van 340 een totaal aantal werklooze dagen van 10886 en in 1931 heeft dat aantal bij een ongeveer gelijk ledental bedragen 16643. Daaruit blijkt, dat de werkloosheid deze groep buitengewoon teistert en het absoluut noodzakelijk is voor deze menschen een bevredigende regeling te maken, zooals reeds jaren lang is verzocht, en onder de abnormale omstandigheden deze zaak weer in goede banen te leiden. Spreker hoopt, dat de Raad zijn voorstel zal aannemen en verzoekt, hier zijn rede te mogen onderbreken. De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar en schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8 uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering te 8 uur. Thans zijn afwezig de heeren Eikerbout, Huurman en Simonis. Voortgezet wordt de behandeling van punt 14 der agenda. De heer van Stralen zet zijn rede voort en herinnert den Raad aan het voorstel van de heeren van Es, Wilmer en Wilbrink, 21 December 1931 door den Raad aangenomen, waarin Burgemeester en Wethouders werd verzocht bij de Regeering ten sterkste aan te dringen op het aanbrengen van de noodzakelijk te achten verbeteringen in de Rijkssteun regeling. Spreker en de zijnen, die zich verheugden over de hulp, welke zij van eenige leden der rechterzijde bij hun poging tot verbetering van de regeling ontvingen, hebben toen reeds gezegd, dat het waarschijnlijk bij het uitspreken van de wenschelijkheid dezer verbetering zou blijven, omdat de voor stellers weigerden van hetgeen zij wenschten een voorwaarde te maken voor het aanvaarden van de Rijksregeling. In het schrijven, dat daarna door Burgemeester en Wet houders aan den Minister is verzonden, is met klem aange drongen op het aanbrengen van de wijzigingen. Het antwoord van den Minister was, overeenkomstig de verwachting van meerdere Raadsleden, niet veel zaaks. Spreker mag deze uitdrukking gebruiken, omdat op het gemotiveerde verzoek van het College door den Minister een zesregelig antwoord is gegeven, waarin geen enkel motief wordt aan gevoerd voor de afwijzing van drie van de vier gevraagde verbeteringen. Het prestige van den Raad vordert, dat in deze afwijzende beslissing van den Minister niet wordt berust, te meer niet, nu reeds in de practijk is gebleken, hoe noodzakelijk de ver betering van de Rijksregeling op bepaalde punten is. Door middel van eenige cijfers, ontleend aan de practijk, heeft spreker de werking van de Rijksregeling nagegaan. Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling, (van Stralen e.a.) Spreker noemt de volgende voorbeelden van vermindering van uitkeering: voor fabrieksarbeiders van 13.75 tot 11.90; van ƒ16.65 tot 14.95; van 18.75 tot 15.95; voor transport arbeiders, van ƒ21.10 tot ƒ19.50; van ƒ17.25 tot 16.25; van ƒ18.50 tot ƒ14.65; voor bouwvakarbeiders van 12.50 tot ƒ10.50; van ƒ13.95 tot ƒ11.50; van ƒ13.75 tot ƒ11.70; van 16.resp. tot ƒ15.15 en ƒ13.50; van ƒ11.90 tot ƒ9.60; van ƒ14.25 tot ƒ12.70; van ƒ7.25 tot ƒ6.40; van ƒ4.tot 2. voor een bakker van 14.35 tot 11.05; voor metaalbewerkers van ƒ19.25 tot ƒ16.25; van ƒ18.60 tot 17.45; van 14.tot 9.75; van ƒ17.95 tot ƒ16.25; van ƒ16.— en ƒ16.10 tot 14.95; van ƒ5.50 tot 3.20. Uit deze gevallen uit de practijk blijkt de slechte werking der Rijksregeling. Daarnaast is in zeer veel gevallen ook ver mindering, al is die niet zoo sterk sprekend als de genoemde, te constateeren. Door de Rijksregeling is over de geheele linie verslechtering ingetreden, die in een aantal gevallen zelfs buitengewoon is. Gedeeltelijk is de slechte uitwerking der Rijksregeling te wijten aan de later ingevoerde bepaling dat, terwijl vroeger het maximum-steunbedrag mocht zijn 70% van het laatst verdiende inkomen, waarboven eventueel huur- toeslag werd verstrekt, nu op order der Regeering is bepaald, dat aan steun ten hoogste 65% van dat inkomen mag worden gegeven, met inbegrip van den huurtoeslag. Deze zeer belang rijke verslechtering heeft voor de betrokkenen buitengewoon slechte gevolgen. Door het Rijk wordt dus steeds sterker druk uitgeoefend om de werkloozenzorg slechter te maken; spreker beeft zelfs vernomen, dat nog een aantal verslechteringen in de maak zijn, waarmede men binnenkort te maken zal krijgen. Daaruit blijkt hoe noodzakelijk het is, dat de gemeentebesturen door krachtig optreden trachten tegen het voortdurend streven van den Minister en van de Regeering naar verslechtering der werkloozenzorg een dam op te werpen. Spreker meent, dat met de weigering van den Minister om de gevraagde verbeteringen in de steunregeling voor Leiden aan te brengen de zaak onmogelijk uit kan zijn; waar de Raad dat voorstel indertijd met op één na algemeene stem men heeft aangenomen, is het na de botte afwijzing door den Minister ondenkbaar, dat de Raad zich daarbij zou neer leggen. Bovendien zijn in dat voorstel van de rechtsche Raadsfracties geen dingen gevraagd, die nergens in het land bestaan. Er is dus niets onmogelijks gevraagd. Verschillende ver beteringen, in het voorstel van de heeren Van Es, Wilmer en Wilbrink aangegeven, worden in andere gemeenten toe gepast, zonder dat daartegen door het Rijk bezwaar wordt gemaakt. Burgemeester en Wethouders hebben dan ook in hun brief doen uitkomen, dat het niet aangaat aan de gemeente Leiden niet toe te staan, wat in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en andere plaatsen wel is toegelaten. Spreker stelt daarom voor, dat de Raad geen genoegen neemt met de houding van den Minister en er bij Burge meester en Wethouders op aandringt nogmaals den Minister met alle klem te verzoeken de noodzakelijke wijzigingen in de steunregeling goed te keuren. Spreker zal afwachten, hoe de Raad tegenover zijn voorstel staat en vooral, of ook de heeren Van Es, Wilmer en Wilbrink van meening zijn, dat er aanleiding bestaat om nogmaals te probeeren de ergste verslechteringen, welke de Rijksregeling bracht, af te wenden, door te trachten verschillende wijzigingen in de Rijksregeling te doen aanbrengen. Spreker wenscht thans een enkel woord te zeggen over de verstrekking van cokes, welke zaak met het voorgaande in zijdelingsch verband staat, maar naar zijn meening thans het best kan besproken worden. Elk jaar is gebleken, dat bij het eindigen van de periode, gedurende welke cokes is verstrekt, het zachte jaargetijde nog niet is aangebroken, zoodat gezinnen van werkloozen enkele weken in de koude moeten zitten. Ook dit jaar doet zich het feit weer voor en speciaal in de gezinnen met kleine kinderen is de laatste weken veel koude geleden. Men kon niet anders dan deze Raadszitting afwachten voor het vinden van een gelegenheid om een poging te doen, de verstrekking van cokes nog enkele weken te laten voortzet ten. Spreker doet daartoe geen voorstel, maar het zal hem zeer aangenaam zijn, wanneer de Wethouder straks kan mededeelen, dat ook Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat in verband met de aanhoudende koude de verstrek king van cokes tot b.v. het einde van April moet worden voortgezet. De Voorzitter zegt, dat het laatste punt geheel en al vreemd is aan de orde. Het is eigenlijk een vraag, die bij de rondvraag gesteld had kunnen worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 16