MAANDAG 11 APRIL 1932. 115 Winkelsluiting e.a. (van Stralen.) a. vóór des morgens 5 uur en na des avonds 7 uur op alle werkdagen behalve den Zaterdag en den dag bedoeld bij sub c; b. op Zaterdag vóór des morgens 5 uur en na des avonds 9 uur; c. op een door den Raad vast te stellen dag per week vóór des morgens 5 uur en na des middags 1 uur.", en het sub 2" vervatte gewijzigde gedeelte van het voorstel van den heer van Eek, luidende: »2e. barbiers- of kapperssalons voor het publiek geopend te hebben: a. des Maandags, Dinsdags, Woensdags en Vrijdags van 13 uur 's middags; b. des Donderdags na 1 uur 's middags; c. des Zaterdags vóór des ochtends 8 uur." worden achtereenvolgens verworpen met 18 tegen 14 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Manders, Meijnen, van der Reijden, Bergers, Wilbrink, Splinter, Romijn, Tepe, Bosman, van Es, van Rosmalen,'de Reede, Wilmer, Donders, Beeken kamp, van Eecke, Coster en Simonis. Vóór stemmen: de heeren Verweij, Schüller, mevrouw Braggaar—de Does, de heeren Vos, van Tol, van Stralen, Kooistra, mevrouw de Clerde Bruijn en de heeren Koole, Knuttel, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed en Kuipers. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. (Ook de heer Huurman had inmiddels de vergadering verlaten.) XIV. Praeadvies op het voorstel van den heer van Stralen, om de bepaling in het steunreglement, dat losse transport arbeiders slechts gedurende 42 dagen per jaar steun kunnen ontvangen, tijdelijk buiten werking te stellen. (Zie lng. St. No. 55.) Hierbij komen tevens aan de orde een nader door den heer van Stralen ingediend voorstel, luidende: »De Raad, kennis genomen hebbende van het afwijzend antwoord van den Minister in zake de door den geheelen Raad noodig geachte verbeteringen der steunregeling voor werkloozen, is van oordeel dat in de afwijzende houding van den Minister niet mag worden berust en verzoekt Burge meester en Wethouders om nogmaals met de meeste klem bij den Minister aan te dringen op goedkeuring der nood zakelijk geachte wijzigingen in de steunregeling." en het verzoek van het Plaatselijk Arbeidssecretariaat om de georganiseerde transportarbeiders weder in de gemeentelijke steunverleening op te nemen. De heer van Stralen zegt, dat de quaestie van de losse transportarbeiders reeds meermalen in dezen Raad besproken is; daarbij is altijd een zeker vooroordeel tegen deze groep gebleken, dat er toe geleid heeft om voor deze arbeiders, die evenzoo als en misschien erger dan andere arbeiders met werkloosheid te kampen hebben, een buitengewoon veel slechtere steunregeling in te stellen dan die in het algemeen geldt voor de andere, uitgetrokken arbeiders. In 1925 is deze aparte regeling ingevoerd, ondanks het verzet der sociaal democraten; sedertdien wordt aan de losse transportarbeiders slechts gedurende een beperkt aantal dagen per jaar steun verleend, totnutoe 42, waarvan 18 in het eerste en 24 in het tweede halfjaar. Daarmede moesten zij het maar doen; bleven zij langer werkloos, dan moesten zij zelf maar zien hoe in hun onderhoud te voorzien; zij hadden natuurlijk vrijheid om zich tot Maatschappelijk Hulpbetoon te wenden en om te trachten, op andere wijze in de behoeften van hun gezin te voorzien. Een feit was het echter, dat het gemeentebestuur die menschen totaal losliet. Het College zegt in zijn praeadvies, dat voor hen een afzonderlijke regeling noodig is, omdat hun werkkring ook zeer afwijkt van dien van normale arbeiders en zelfs, dat hun werkloosheid na beëindiging van hun werk zaamheden even onvermijdelijk als normaal is. Spreker be grijpt, waarop het College hier doelt; inderdaad is hun werk van korteren duur dan dat van andere arbeiders, maar het woord »normaal" kwetst spreker toch, daar men hier te doen heeft met een groep menschen, die wel in zeer buitengewoon abnormale omstandigheden verkeeren. Burgemeester en Wethouders hebben kort geleden in de steunregeling voor de transportarbeiders een verslechtering aangebracht door te bepalen, dat die arbeiders alleen dan voor steun in aanmerking komen, als zij ten minste drie dagen per week werkloos zijn. Die bepaling acht spreker volkomen over- Steun losse transportarbeiders; Rijkssteunregeling, (van Stralen.) bodig en onbillijk, want, al komt een dergelijke bepaling ook voor in het reglement van de werkloozenkas van den transport arbeidersbond, dan behoeft zij nog niet te gelden voor de menschen, die door langdurige werkloosheid uit die kas zijn uitgetrokken en in andere omstandigheden verkeeren dan het geval was in de periode, gedurende welke zij uit de kas trokken. Verder noemt spreker die bepaling overbodig, omdat vol gens de geldende regeling bij de bepaling van het steunbe drag 2/3 van de gezinsinkomsten in rekening wordt gebracht, terwijl er bovendien een nieuwe bepaling geldt, dat nooit meer kan worden uitgekeerd dan per dag 1/6 van het vast gestelde steunbedrag. Al deze voorschriften hebben de strekking te voorkomen, dat een te hoog bedrag wordt uitgekeerd, en daarom ziet spreker niet in, waarvoor een dergelijke bepaling moet dienen. Er zijn echter nog meer uitzonderingsbepalingen voor deze groep van arbeiders vastgesteld. In afwijking van de voor andere arbeiders geldende regeling is voor de transportarbei ders een loonnorm vastgesteld, d. w. z. dat, welke hun inkom sten ook zijn, zij aan steun nooit meer kunnen krijgen dan een vast percentage van die loonnorm. Die norm is bepaald op 25.Uit het praeadvies van Burgemeester en Wethou ders meende spreker te moeten opmaken, dat deze losse transportarbeiders welgestelde arbeiders waren, maar indien dan werkelijk de loonen van die menschen zoo hoog zijn, kan spreker zich niet indenken, waarom voor de steunregeling een loonnorm van slechts f 25.— wordt vastgesteld, omdat een loonnorm toch eigenlijk moet dienen om het gemiddelde inkomen van een arbeider te berekenen. Een bedrag van 25.is nog minder dan andere arbeiders verdienen. Spreker concludeert daarom uit een en ander, dat men hier te doen heeft met een zekere antipathie tegen een bepaalde groep van arbeiders. Spreker zegt dit maar niet zoo. Hij heeft op dit gebied een zoo lange practijk en zooveel ervaring, dat hij wel weet wat hij zegt. Het is een feit, dat deze groep van menschen bij den dienst van sociale zaken, misschien ook bij den Wethouder en misschien ook bij het College in een kwaad daglicht staat, waardoor getracht is te zorgen, dat die men schen niet in weelde konden baden. Spreker wil niet ont kennen, dat er gevallen van fraude onder deze groep van arbeiders voorkomen. Dit bewijst, dat deze groep van arbeiders een betrekkelijk moeilijke categorie vormt, omdat hun werkwijze zoodanig is, dat hun inkomsten wel eens moeilijk vast te stellen zijn. Spreker erkent die moeilijkheid, maar die mag er toch aller minst toe leiden die geheele groep in een dergelijke slechte uitzonderingspositie te plaatsen, zooals hier nu al jaren. In geen enkele andere plaats in Nederland is spreker bij onder zoek gebleken een dergelijke uitzonderingsregeling voor losse transportarbeiders te bestaan; die is hier eenig; in andere plaatsen geldt voor hen de gewone steunregeling. Het is ook een grief van spreker tegen dezen maatregel, dat men hier niet meer heeft een gemeentelijke, maar een Rijkssteunrege ling, die evenmin een bijzondere positie voor de losse transport arbeiders kent; met geen letter komt die daarin voor. Nu heeft Leiden de Rijksregeling aanvaard en het zou dus logisch zijn, dat daarmede de gemeentelijke steunregeling vervallen was. Dit is echter niet zoo; het College heeft wel zeer naarstig getracht om de slechte bepalingen van de gemeentelijke regeling over te planten in de Rijksregeling, terwijl men dus de goede bepalingen uit de gemeentelijke regeling in de Rijksregeling mist. Het is sprekers grief, dat van deze gelegenheid om dien uitzonderingstoestand weg te nemen geen gebruik is gemaakt, maar dat deze integendeel gehand haafd is. Dat voor deze groep arbeiders een afdoende regeling noodig is, in den zin dat zij worden opgenomen in de voor allen geldende steunregeling, wordt bewezen door de groote werk loosheid van het oogenblik onder deze groep arbeiders. In de commissie voor de steunverleening, waarheen het College spi ekers voorstel om advies had gezonden, is door het College aangekondigd en intusschen ingevoerd een regeling, waarbij het aantal dagen, waarop deze arbeiders per jaar recht op steun hebben, van 42 op 84 is gebracht. Men heeft daar wel zoo goed willen zijn om toe te geven, dat ook in deze groep de werkloosheid groot is; in de commissie dacht men dan ook, dat spreker daarmede tevreden zou zijn, maar spreker is dat niet, in de commissie niet en hier niet, al geeft hij toe, dat die maatregel een kleine verbetering brengt. In de commissie is gezegd, dat men eens wilde zien, hoe de toestand zich zou ontwikkelendan is er nog altijd gelegen heid om het aantal dagen uit te breiden. Spreker heeft toen reeds voorspeld, dat het zou blijken een lapmiddel te zijn. Er zitten in die commissie menschen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 15