114
MAANDAG 11 APRIL 1932.
Winkelsluiting.
(van Eek.)
regeling. Men is hier niet gewoon na zijn werk dadelijk naar
bed te gaan en men is ook niet bereid om zoo lang te werken
men wil gelegenheid hebben om des avonds, na zijn werk,
zijn tijd voor iets anders te besteden. Hier zijn dus wel degelijk
bijzondere omstandigheden aanwezig.
Nu zijn er practische bezwaren tegen aangevoerd, allereerst,
dat de winkeliers hierdoor benadeeld zullen worden. Dat kan
men natuurlijk tegen elke speciale sluiting aanvoeren. Men
kreeg hier in den Raad bij de 8 uur-sluiting datzelfde verhaal.
Wat de winkeliers verkoopen, wordt tenslotte echter niet door
het sluitingsuur bepaald, maar door de koopkracht der bevolking.
Nu zegt men, dat de menschen dan in de omringende ge
meenten gaan koopen, en dat daar steeds meer winkels komen,
maar dan vergeet men, dat de verhouding tusschen Leiden
en die gemeenten nu veel gunstiger voor Leiden wordt, omdat
de winkelsluitingswet overal sluiting voorschrijft, terwijl tot
nu toe in Oegstgeest de winkels onbeperkt open waren en er
dus een zeer groot verschil in sluitingsuur was tusschen Leiden
en Oegstgeest. Doordat bij aanneming van sprekers voorstel
het verschil slechts 1 uur zal bedragen, komt Leiden in een
betrekkelijk gunstigen toestand.
De bezwaren, vroeger tegen de 8 uur-sluiting aangevoerd,
kunnen nu ook aangevoerd worden; zoo zegt men, dat het
debiet zal lijden. Dat heeft men vroeger kunnen overwinnen
en spreker ziet niet in, waarom dit nu ook niet gebeuren zal.
Dat men de winkelbedienden zal ontslaan in verband met
het feit, dat de winkels een enkel uur korter geopend zullen
zijn, lijkt spreker erg overdreven.
Een andere reden om het sluitingsuur te vervroegen is hierin
gelegen, dat niet kan worden bepaald hoe lang de winkel
bedienden werken. Het is in de Arbeidswet geregeld, maar
die wet zegt alleen »dat een man en een vrouw, behoudens
in de gevallen, bij algemeenen maatregel van bestuur bepaald,
in winkels geen arbeid mogen verrichten tusschen 11 uur des
namiddags en 6 uur des voormiddags". Als de winkel gesloten
is, kan aan de winkelbedienden worden gevraagd een half uur
langer te blijven voor het verrichten van werk en uit dat oog
punt is het zeker gewenscht het sluitingsuur wat te vervroegen.
Volgens den heer Wilbrink letten hij en de zijnen even
goed op de belangen van de arbeiders als op die van den
middenstand. Het is echter merkwaardig dat, als er een adres
inkomt van arbeiders, waarin iets wordt gevraagd, dat ingaat
tegen de belangen van den middenstand, de heer Wilbrink
altijd stemt tegen de belangen van de arbeiders, vóór die
van den middenstand. Thans is het weer zoo. Er is een adres,
waarin de middenstand zich tegen verklaart, en een adres,
waarin de arbeiders zich vóór verklaren, de heer Wilbrink
gaat overstag en zegt: de middenstand zal het wel weten,
de winkelbedienden hebben er geen kijk op.
Het is opmerkelijk, dat blijkens de door de Kamer van
Koophandel ingestelde enquête een zoo groot aantal winkeliers
met personeel zich heeft verklaard vóór den vasten vrijen
middag. Als men weet, hoe in het algemeen de Nederlanders,
in het bijzonder de middenstanders, zijn tegen regelingen en
dat dit in het kwadraat het geval is, wanneer er van vrij
heidsbelemmering sprake is; en als men dan ziet, dat er318
winkeliers met personeel tegen en 301 vóór zijn, dan blijkt
toch, dat een niet onbelangrijke minderheid der middenstanders
den voorgestelden maatregel goedkeurt, wat de arbeiders een
parig doen. Desniettegenstaande stemt de rechterzijde maar
weer zooals de middenstand het wil.
Telt men de winkeliers zonder personeel er bij, van wie
er 840 tegen en 189 vóór zijn, dan zijn er in totaal 1158
tegen en 490 vóór. De overgroote meerderheid wil dus van
dien maatregel niets weten, maar wanneer men de geaardheid
van de Nederlanders, speciaal van de middenstanders hier te
lande kent, dan valt de uitslag van de gehouden enquête ver
bazend mee.
De R. K. Bond van Handels- en Kantoorbedienden komt
tot de conclusie, dat het gewenscht is de bepaling rp te nemen,
zooals spreker die heeft voorgesteld. De kappers hebben het
spreker wel eenigszins moeilijk gemaakt. Hij heeft overgenomen
wat gevraagd is door een zeer groote meerderheid van de
kappers, niet alleen van de georganiseerden, maar ook van
de kappers in het algemeen. Er is onder alle kappers een
enquête ingesteld, welke heeft aangetoond, dat 58 zich er
vóór verklaarden en 38 er tegen.
Wanneer echter waar is de bewering van den heer Coster,
dat de kappers in het bijzonder prijs stellen op den vrijen
middag op Donderdag en op het vrij hebben van 1 tot 3 uur
op andere dagen en niet op een vroegere ochtendsluiting,
dan acht spreker het practisch zich daartoe in zijn voorstel
te bepalen; spreker heeft geen specialen kijk op kappers-
belangen, maar laat zich altijd gaarne leiden door de eischen
van de practijk. In dien geest wijzigt spreker dus zijn voor
stel. De vroegere ochtendsluiting komt dus te vervallen.
Winkelsluiting.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Eek het sub 2
vervatte gedeelte van zijn voorstel gewijzigd heeft in dien
zin, dat daaruit vervallen sub a de woorden »vóór des morgens
9 uur en" en sub b de woorden: »voor 8 uur 's morgens en".
Het College ontraadt ook in dezen vorm dit voorstel, tenzij
duidelijk mocht blijken, dat inderdaad de overgroote meerder
heid der kappers dit wenscht, hetgeen nog niet gebleken is.
Dit kan evenwel zeer gemakkelijk blijken bij een volgende
gelegenheid. De heer van Eek behoeft zich dus niet ongerust
te maken, dat die zaak binnen zeer korten tijd niet ten volle
in beschouwing kan worden genomen.
De heer Wilbrink antwoordt den heer Knuttel op zijr. in
sinuatie, dat hetgeen deze zooeven heeft betoogd, geen vast
staande feiten en argumenten waren, maar dat hij telkens
sprak van: ik geloot dit en ik geloof dat, ik meen, ik vermoed.
Daarop kan men toch geen argumentatie bouwen! Wanneer
men positieve feiten en argumenten tot zijn beschikking heeft,
moet men positiever uitdrukkingen gebruiken dan: ik geloof
en ik vermoed.
De heer Knuttel zegt, dat dat toch nergens op slaat.
De heer Wilbrink heeft zooeven betoogd, wat hij in het
belang van den handeldrijvenden middenstand en in het al
gemeen belang acht en dat was volgens den heer Knuttel
verzinsel.
De heer Knuttel heeft niet gezegd, dat dat een verzinsel
was; de heer Wilbrink maakt een caricatuur van sprekers
woorden.
De heer Wilbrink gaat hierop niet verder in, maar komt op
tegen de bewering van mevrouw Braggaarde Does, alsof spreker
de opkomst van den winkelstand buiten Leiden zou willen belem
meren. De quaestie is echter: hoe handhaaft zich de handel
drijvende middenstand? Door de waren zoogoed en zoo goedkoop
mogelijk aan het publiek voor te zettenzoolang nu de gelegen
heden om te koopen voor het publiek in Leiden nog gunstiger
zijn dan in de omringende plaatsen, zal men zich in dit
opzicht op Leiden blijven richten, maar in de omringende
plaatsen gaat men Leiden wat betreft het zoo goed en goed
koop mogelijk de waren aan den man brengen zooveel moge
lijk benaderen; daarbij zou dan nog komen, dat men het den
buitenmenschen bemoeilijkt om in Leiden te koopen, omdat
zij daarvoor dan vroeger van huis zouden moeten gaan en dan
zegt spreker, dat het is tot schade voor den handeldrijvenden
middenstand te Leiden. Hij houdt staande, dat de menschen
van buiten niet altijd 's morgens in de stad komen om
ir.koopen te doen, maar vaak ook laat in den namiddag, ja,
zelfs na afloop van den dagarbeid, vooral omdat de gelegen
heid om de stad te bereiken zooveel gemakkelijker is
geworden.
De heer van Eek baseert zijn betoog alleen op Oegstgeest,
maar voor spreker is niet alleen van belang wat uit Oegst
geest naar Leiden komt. Zijns inziens geldt het voor alle ge
meenten rondom Leiden. Verschillende zaken te Leiden zijn
ook ingesteld op klanten van buiten en dan is het sluitings
uur wel degelijk van beteekenis. Als de winkeliers zich er
van bewust waren, dat zij dezeltde klanten zouden houden,
indien de sluiting op 7 uur werd bepaald, dan ligt het voor
de hand, dat niemand hunner vóór een sluiting te 8 uur zou
zijn, maar dat is het geval niet. Het standpunt, dat de men
schen, ook al sluiten de winkels vroeger, toch dezelfde in-
koopen blijven doen, deelt spreker niet en het wordt ook
niet door de betrokken winkeliers gedeeld.
Het verlangen naar maatregelen op dit gebied moet komen
uit den boezem der belanghebbenden en dan mogen die maat
regelen niet te veel in strijd zijn met de belangen van hun
bedrijf, want als het belang van zijn zaak er niet mede ge
moeid is, sluit een winkelier liever om 7 uur dan om 9 uur.
Spreker wil, met den Voorzitter wachten totdat van de
zijde der kappers een adres binnenkomt, waarin een vrije
middag wordt gevraagd tot 's avonds. Waar de heer van
Eek vasthoudt aan de winkelsluiting vóór des morgens 9 uur
en 's middags van 1 tot 3 uur en een belangrijk deel van
de kappers daartegen ageert, acht spreker het voorstel van
den heer van Eek onaannemelijk.
Het sub le vervatte gedeelte van het voorstel van den heer
van Eek, luidende:
sOndergeteekende stelt het volgende voor:
De Raad besluit de Commissie voor de Strafverordeningen
te verzoeken een wijziging te ontwerpen van de Verordening
op de Winkelsluiting waarbij bet verboden is:
le. een winkel voor het publiek geopend te hebben: