78 MAANDAG 21 MAART 1932. Verbetering van den Zijlsingel. (Knuttel e.a.) met andere gedeelten van het land minder is door de veel zijdigheid van de middelen van bestaan hier is Leiden niet een van de kwetsbaarste plekken van het economisch leven. Daarom zal Leiden niet het eerst aan den grond geraken. In dezen tijd van vergroote werkloosheid zal de gemeente echter moeten voortgaan en in sterker mate werken moeten doen uitvoeren. De heer Bosman telt ook weinig, dat het geld, al zal het dan uit buitengewoon komen, als het hiervoor niet wordt besteed, toch voor een groot deel aan werkloozensteun uitgegeven zal moeten worden. De heer Groeneveld zegt, dat de gemeente er niet in ge slaagd is, voor de verbetering van den Zijlsingel beslag te leggen op alle voortuintjes; spreker leest n.l. in het Ing. Stuk »Enkele eigenaren zijn tot atstand niet bereid gebleken; wij meenen, dat voorloopig daarin moet worden berust." Spreker heeft er bezwaar tegen, dat de gemeente hierin maar steeds blijft berusten en geen andere maatregelen tegen die eigenaren neemt en niet door onteigeningsprocessen tracht dien grond in bezit te krijgen. Spreker begrijpt wel, dat er ook unog gevaren voor de gemeente verbonden zijn aan ont eigen ingsprocessen, maar wijst op den geheel verkeerden toes and, speciaal bij den Haarlemmerweg, waar alle voor tuintjes, op één na, bij den weg getrokken zijn; er schijnt dus onder die eigenaren een dwarsdrijver te zijn, die zijn voortuintje niet tegen redelijken prijs aan de gemeente wil afstaan. Dat is zeer hinderlijk en ook niet zonder gevaar, omdat dat voortuintje gedeeltelijk zelfs in den rijweg ligt. Het gemeentebestuur wil dien toestand daar zoo laten; van voornemens om daarin verandering te brengen, is spreker niets bekend; er is ook geen onteigeningsproces aanhangig gemaakt, want dan had de Raad daarvoor toestemming moe ten geven. Hoewel spreker er niet voor is, om reeds nu onteigeningsprocessen te voeren ten aanzien van de voor tuintjes aan den Zijlsingel, omdat dit z.i. niet zonder ge vaar is, wil hij ten aanzien van dat voortuintje aan den Haarlemmerweg nu maar eens doorzetten; daaraan zijn geen groote gevaren verbonden; spreker dringt er op aan, voor die wegverbetering afdoende maatregelen te nemen, zoodat de toestand daar in orde komt en het gevaar wordt wegge nomen. De heer Manders meent, dat het niet in de bedoeling van het college van Burgemeester en Wethouders ligt deze hin derlijke stukjes te laten bestaan. Een onteigeningsprocedure zal echter te lang duren. Het pessimisme van den heer Bosman dient geen in gang te vinden. Men moet er meer op uit zijn, zooals in Amerika, waar men voor dit doel reeds speciale clubs opricht, om het geld te doen rollen. Wanneer men lijdelijk blijft toe zien, komt men nooit uit het moeras. De heer van Eek zegt, dat indien dezen keer in de courant staat, dat de discussies in den Raad buitengewoon zijn uit gedijd, de schuld daarvan niet ligt bij de sociaal-democraten. De Voorzitter vraagt, of de heer Van Eek hiermede wil te kennen geven, dat het de andere keeren wel de schuld van de sociaal-democraten is. De heer van Eek is gaarne bereid, die schuld op zich te nemen. Spreker houdt alleen uitvoerige beschouwingen, wanneer hij het noodzakelijk acht. De heer Bosman heeft het noodig gevonden het thans te doen. Spreker kent de denkbeelden, die in den Vrijheidsbond ten aanzien van het te voeren beleid op dit punt bestaan, maar acht het gevaarlijk, indien die denkbeelden in het publiek worden verkondigd. Indien er iets is, dat in den economischen toestand verbetering kan brengen, is het het doen uitvoeren van nuttige openbare werken. Het is tevens het meest doeltreffende middel voor tempering van de ge vreesde werkloosheid. De heer Bosman meent, dat werken, die in normale omstandigheden zouden worden uitgevoerd, thans onuitgevoerd moeten blijven. Sprekers fractie plaatst zich vierkant tegen over die stelling. De gemeente kan haar geld niet beter besteden dan voor dergelijke werken, die tot vermindering van de werkloosheid leiden en, zoo mogelijk, het levenspeil van de arbeiders op een hooger niveau houden. Niemand weet, hoe de toestand over vijf jaren zal zijn, maar de omstandigheden zijn op het oogenblik dringend genoeg om zich over die vraag niet te veel bezorgd te maken. Het gemeentebestuur zal waarschijnlijk niet in staat zijn voortdurend in de geldmiddelen te voorzien. Kan het dat niet, dan moet het Rijk het doen. Spreker is het niet eens met de opmerking van den heer Bosman, dat het Rijk niet Verbetering van den Zijlsingel. (van Eek e.a.) zou beschikken over de noodige bronnen voor de uitvoering van nuttige openbare werken. Zoolang het socialisme zijn ordenende macht niet in de productie heeft doen gevoelen, en die daardoor tot hooger peil heeft opgevoerd, zal men de reservebronnen van het kapitalisme, om den nood zooveel mogelijk te lenigen, moeten zoeken bij hen, die nog in het bezit van die reservebronnen zijn; dan zullen de belastingen voor hen, die over groote inkomens en kapitalen beschikken, hooger moeten worden opgevoerd. Wanneer men den toestand zoo zwart ziet als de heer Bosman en wanneer men als het ware voor wanhopige omstandigheden staat, dan is dat vol komen rechtmatig. In een noodtoestand moet men anders optreden dan in gewone omstandigheden en nu gaat het toch niet aan, spreker begrijpt niet hoe de heer Bosman dat durft te verdedigen, om van die buitengewoon moeilijke omstandigheden in de eerste plaats het slachtoffer te laten worden hen, die toch al zoo weinig weerstandsvermogen hebben en al in buitengewoon moeilijke omstandigheden verkeeren. Dan zijn er toch wel vele anderen, op wie de publieke lasten zwaarder kunnen drukken, zonder dat zij in nood komen. Spreker begrijpt niet, èn uit een oogpunt van rechtvaardigheid, èn uit dat van gezonde economie, hoe de heer Bosman in dezen tijd het denkbeeld kan verkondigen, dat de publieke werken maar moeten worden stopgezet. Dat zijn zeer gevaarlijke woorden, waartegen spreker, in aansluiting aan den heer Knuttel, met de meeste kracht opkomt. De heer de Reede zegt, dat de discussie over dit betrekkelijk eenvoudige punt dreigt te verloopen in een algemeene finan- cieele beschouwing; spreker weet niet of deze aanleiding daarvoor voldoende gunstig is en of het niet beter is, een dergelijk debat te houden met meer gegevens en uitvoeriger toegelicht dan thans mogelijk is. Hoewel spreker het tot op zekere hoogte wel met den heer Bosman eens kan zijn, staat hij in dit geval toch dichter bij den heer Knuttel en de andere sprekers, die er volkomen terecht op wezen, dat het in dezen tijd niet aangaat om open bare werken stop te zetten. Spreker heeft eenige vergaderingen geleden gevraagd, om vast te stellen zooveel mogelijk, wat primair en wat secundair zou zijn; hij twijfelt geen oogenblik of het College zal met dien wenk rekening willen houden, omdat die alleen betrof het gebruik maken van het geld op de meest nuttige manier in het belang van de gemeente. Inderdaad zijn de vooruitzichten donker, maar als men daar voor zou moeten wijken, kan men alles wel beëindigen. De gemeente zal voort moeten werkende Raad zal verschillende besluiten moeten nemen, ongeacht de vraag of het geld klaar ligt. Het zoeken naar geld is op het oogenblik de taak van den Wethouder van Financiën, die daarin den eenen keer mis schien gelukkiger zal zijn dan den anderen, maar zoolang het nog mogelijk is, geld te vinden, moet de gemeente doorwerken en in elk geval haar technisch apparaat niet stopzetten, omdat men, wanneer er eens wat meer ruimte komt, gereed moet zijn en niet meer vertraging veroorzaken dan strikt noodzakelijk is. Spreker ziet den toestand absoluut niet zoo donker in als de heer Bosman; diens beschouwingen hebben het groote voordeel, dat hij althans niet is overgegaan tot voorspellingen, zooals de heer Knuttel, die hier in den Raad al eens meer de onjuistheid van sommige profetieën van zichzelf heeft moeten erkennen; het is niet onmogelijk dat deze ook zijn profetie, dat het over 5 jaar nog beroerder zal zijn, weer zal moeten intrekken. Vele menschen durven hun geld thans niet te be leggen, maar zij kunnen dat niet volhouden en als zij er geen emplooi voor kunnen vinden, zullen zij tenslottte zoeken naar de beste belegging en dan hebben Rijk en gemeenten weer een kans dat zij eerder met hun obligaties aan de markt kunnen komen dan b.v. particulieren, die veel minder waar borgen kunnen bieden en grooter risico geven. De betere tendenzen acht spreker wel aanwezig. Eerst kon Leiden zelfs geen kasgeldleening sluiten, toen kon het leenen voor 5 jaar en misschien zou het nu, als daartoe pogingen werden gedaan, een leening op langen termijn kunnen krijgen, zij het onder zware condities. Spreker ziet dat nu niet als algemeen maatschappelijke lichtpunten, maar wel als lichtpunten in den zin van de gemakkelijkheid om geld te verkrijgen. Dat is voor de gemeente op het oogenblik een zeer voor name factor. Hoe de toekomst zich ook ontwikkelt: men dient voort te werken. In geen geval mogen de openbare werken worden stopgezet. Het tempo van de uitvoering daarvan moet zooveel mogelijk gehandhaafd blijven, omdat het de juiste weg is om te komen tot een beteren toestand. Bovendien beperkt men daardoor de uitgaven, die improductief zijn in dezen zin, dat zij alleen dienen tot instandhouding van arbeidskracht. De eenig juiste weg is zorg te dragen, dat ieder in staat is voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 4