MAANDAG 21
MAART 1932.
93
Openbare inschrijving gronden Lammensehansweg
(Kooistra e.a.) arbeiderswoningbouw.
ingezien; er komen nog meer dan 200 namen op voor. Op
den staat, die is ingezonden, komen 564 namen voor en bij
een dergelijk aantal menschen, die behoefte aan een woning
hebben, meent spreker dat toch nog niet de goede manier
gevolgd is. Wanneer men deze gegevens alleen gebruikt, om
de bouwvereenigingen aan woningen te helpen, dan heeft
spreker er geen bezwaar tegen, maar hij moet betwisten, dat
men hieruit statistische gegevens ten aanzien van de woning
behoefte zou kunnen putten; er zijn toch nog anderen, die
zich niet hebben aangemeld bij een woningbouwvereeniging,
en die toch ook een andere woning wenschen. In 1928 (Han
delingen blz. 293) heeft spreker daarover reeds een debat met
den Wethouder gehad; er was toen een verschil van 553
woningen, terwijl spreker moest putten, niet uit de gegevens,
waarover Bouw- en Woningtoezicht beschikte, maar uit andere,
hetgeen voor spreker echter niet zoo gemakkelijkis. Spreker heeft
ook eenige Raadszittingen terug aan het College inzage ge
vraagd van de namen van de 200 personen, die bij Bouw
en Woningtoezicht klachten hebben ingediend, hetgeen de
Voorzitter eerst eens met den Wethouder moest bespreken,
maar tot heden toe heeft spreker daarover geen bericht ge
had, hoewel hem dat was toegezegd. Het is dus voor spreker
zeer moeilijk, dit blijkt hieruit, om over juiste cijfers te be
schikken. Het hier gevolgde systeem om de statistiek bij te
houden, heeft absoluut sprekers instemming niet.
Wanneer gehuwde personen bij hun ouders gaan inwonen,
mag men deze niet van de woningbehoefte aftrekken, maar
moeten zij worden bijgeteld, waardoor de woningbehoefte wordt
vergroot. In het meerendeel van de gevallen zal voor de huur,
die deze menschen kunnen betalen, geen woning beschikbaar
zijn. Bij de vaststelling van de woningbehoefte dient men dus
rekening te houden met het aantal huwelijken, dat in Leiden
gesloten wordt.
Volgens de officieele opgave waren er in de maand October
en de maand December van het jaar 1928 respectievelijk 41
en 40 woningen te kort. In de maand December van 1929
was er een overschot van 3 (zegge drie) woningen.
In 1929 werden te Leiden 615 huwelijken gesloten en hadden
32 echtscheidingen plaats. Neemt men aan, dat de helft van
de echtparen in Leiden woonachtig bleef, dan waren er
(61532)2 woningen noodig. In 1929 werden gebouwd 114
en afgebroken 51 woningen. Er waren dus 29163 d. i. 228
woningen te kort.
In 1930 werden 605 huwelijken gesloten en hadden 34
echtscheidingen plaats. Er werden gebouwd 200 en afgebroken
44 woningen. Er waren, wanneer men wederom aanneemt,
dat van de gehuwde paren de helft in Leiden woonachtig
bleef, 129 woningen te kort.
Spreker beschikt niet over de cijfers over het jaar 1931,
maar wil daarvoor het getal 129 van 1930 aannemen.
Men kan dan zeggen, dat er een tekort is van 41 -(- 228
-j- 129 -f-129 d. i. 527 woningen.
Ook in de conclusie van het voorstel staat iets, dat spreker
niet bevalt.
Op bladzijde 33 leest spreker:
Db. zich in beginsel te vereenigen met den bouw van 358
woningen door verschillende vereenigingen en de gemeente
op de in den staat aangegeven bouwterreinen, mits voor den
bouw voorschot uit 's Rijks kas wordt verkregen,"
Dit woordje »mits" acht spreker niet aangenaam. Er is
hier gebrek aan werk en aan woningen en daarom stelt
spreker voor, die clausule te schrappen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende
ment van den heer Kooistra, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor, in het Ingekomen Stuk No. 71
hetgeen is vermeld onder sub b hiervan het volgende te
schrappen
«mits voor den bouw voorschot uit 's Rijks kas wordt ver
kregen"."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en kan der
halve een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Knuttel acht ook de berekening in dit stuk vervat
buitengewoon optimistisch en van verbazend weinig werkelijke
waarde om een definitieve conclusie te kunnen trekken over
den omvang van de woningbehoefte. Daaromtrent is het vrij
wel een slag in de lucht; in elk geval kan men, bij wat aan
ervaringen daaromtrent bij de arbeidersklasse bestaat, zeker
zeggen, dat het aantal woningen thans voorgesteld niet vol
doende is om aan den woningnood een einde te maken. Spreker
kan evenmin meegaan met de statistiek van den heer Kooistra,
die wel wat heel simplistisch opgevat is, omdat hij met de
sterfgevallen b.v. heelemaal geen rekening houdt. Het is moge
lijk, dat zijn eindcijfer dichter bij de waarheid is dan dat van
Openbare inschrijving gronden Lammensehansweg;
(Knuttel e.a.) arbeiderswoningbouw.
het College, maar men kan niet zeggen, dat men op het
oogenblik over definitieve, waardevolle statistische gegevens
beschikt. Een heel groote fout valt al dadelijk in de berekening
van het College in het oog; men kan n.l. moeilijk op grond
van de ervaring aannemen, dat de woningen, tot stichting
waarvan nu zal worden besloten, over ongeveer 2 jaar be
trokken zullen worden. Al is de toeneming der bevolking hier
niet zoo groot, men kan toch wel verwachten, dat tegen dien
tijd het aantal inwoners met 1000 zal zijn toegenomen, dus
met ongeveer 300 gezinnen; als men aanneemt, dat daarvan
200 behooren tot die klassen der bevolking, die in arbeiders-
of daarmede gelijk te stellen woningen trekken, dan krijgt
men al op dien grond de zekerheid dat, wanneer inderdaad
werkelijk nu het tekort gedekt zou zijn, als deze woningen er
zijn, er alweer een nieuw tekort van 200 woningen zal zijn.
Uitgaande van de bestaande cijfers, waarvan de juistheid
door spreker ten zeerste wordt betwijfeld, zou er een tekort zijn.
Voor de 300 gezinnen, waarmede de bevolking zou toenemen,
rekent spreker 200 woningen. Men moet trouwens rekening
houden met het feit, dat door de neiging om kleinere gezinnen
te vormen, welke neiging overal te constateeren valt, het
aantal gezinnen verhoudingsgewijze sterker toeneemt, wanneer
de bevolking met 1000 menschen wordt uitgebreid.
Men kan dan ook volstrekt niet zeggen, dat met de aan
neming van dit voorstel het doel zal worden bereikt.
Spreker zal niet te veel nadruk leggen op zijn bezwaren
tegen den tegenwoordigen woningbouw. De plannen zijn er
nog niet en voordat zij alle instanties zijn gepasseerd, zal ten
minste wel een jaar verstreken zijn. Spreker kan dus niet
nagaan, in hoeverre die plannen acceptabel zijn, maar betreurt
het, dat hier nog altijd woningen worden gebouwd, die voor
de toekomstige maatschappij een groote sta in den weg en
voor de bevrediging van de behoeften van de menschheid in
een socialistische samenleving vrijwel onbruikbaar zullen zijn,
zoodat zij zeer spoedig door andere moeten worden vervangen.
De heer Wilbrink: Dan breken jullie ze maar weer af!
De heer Knuttel: De communisten hebben echter tegen dien
tijd meer te doen. lntusschen, zoo gauw gaat het niet, dat men
reeds over twee jaren daaraan toe zou zijn.
De heer Huurman zegt, dat men in Rusland tijd over heeft!
De heer Knuttel zegt, dat de heer Huurman altijd zeer be
langstellend is naar wat in Rusland gebeurt, maar nooit te
zien is, als hij werkelijke voorlichting kan krijgen. De heer
Huurman zal echter voor een klein beetje geld een reisje
naar Rusland kunnen maken.
De heer van Es zegt, dat hij dan niet meer terugkomt.
De heer Knuttel vindt dit geen grap. De heer van Es heeft
geen tastbare onwaarheid te zeggen, waarvan hij zich absoluut
bewust is, dat het een volstrekte leugen is. Spreker maakt
op die wijze nooit grappen tegenover zijn medeleden. Hij deelt
nooit iets op leugenachtige wijze over hen mede en de heer
van Es diende dit te begrijpen.
Spreker ziet op het oogenblik geen kans in deze onpractische
bouwwijze eenige verandering te brengen. Zijn bezwaren gelden
bijna alle woningen, die op het oogenblik gebouwd worden,
wellicht met uitzondering van de flats voor de bourgeoisie,
die betrekkelijk meer aan latere eischen zullen beantwoorden.
Deze overtuiging geeft voor spreker echter niet den door
slag, waar hier sprake is van een groote woningbehoefte en
de noodzakelijkheid om door het bouwen van woningen de
werkloosheid eenigszins te verminderen.
Spreker zal gaarne zijn stem geven aan het amendement
van den heer Kooistra, omdat hij met den heer Kooistra
dezelfde meening is toegedaan. lntusschen is het amendement
niet gelukkig geformuleerd en misschien ware het beter de
clausule niet te schrappen, maar anders te redigeeren, om
niet te zeggen: mits, maar toch wel te kennen te geven.dat
het voorschot aangevraagd zal worden. Men moet de quaestie
van de medewerking van het Rijk niet heelemaal laten ver
dwijnen, maar alleen het voorwaardelijke karakter er aan
ontnemen.
De heer Schiiller leest op bl. 33 van het Ing. Stuk«volgens
het ontwerp-uitbreidingsplan moeten daar immers woningen
van een grooter type komen;".
Spreker kent echter dat uitbreidingsplan als Raadslid niet;
hij mag het gezien hebben, zooals de heer Splinter nu zegt,
maar als Raadslid kent hij het niet, al heeft hij het, zooals
de heer Splinter zegt, in huis; de heer Splinter begrijpt heel
goed wat spreker bedoelt. Dat uitbreidingsplan is voor het