92 MAANDAG 21 MAART 1932. Saneeringsplan ParadijssteegBouwelouwensteeg. (Schüller e.a.) dat het gemeentebestuur hier wel degelijk in zijn taak te kort geschoten is. Volgens den Wethouder is het gemeentebestuur verplicht zich neer te leggen bij de voorwaarden van de Regeering. Daarbij behoeft het gemeentebestuur zich niet neer te leggen, maar het doet dit, omdat het die bijdrage wil hebben. Voor spreker was wel het treffendste de mededeeling van den Wethouder, dat ieder, die van een oude naar een nieuwe woning gaat, alvorens die nieuwe te betrekken, ontsmet wordt. Spreker wist van te voren, welk antwoord hij op deze vraag zou krijgen, maar ook dat het onjuist zou zijn, hetgeen de Wethouder eveneens kon weten. Spreker begrijpt, dat het College niet gaarne geneigd is zelf tekortkomingen in het openbaar te erkennen. Spreker acht zich geroepen voor de belangen van de ingezetenen dezer gemeente te waken. Hij zal daarbij niet zijn eigen meening geven, maar citeeren uit een officieel rapport, n.l. van den ambtenaar, belast met de zorg voor den ontsmettingsdienst, met behulp waarvan hij zal aantoonen, dat de goederen niet worden ontsmet vóór de huurders hun nieuwe woning betrekken. In dit rapport staat: »Zooals uw College bekend is, wordt thans het desinfec- teeren van besmette goederen uitgevoerd in een gebouw, ge legen aan de Lange Vrouwenkerksteeg. Hiervoor is van het Rijk een desinfectieoventje in bruikleen voor behandeling van de besmette goederen. De wijze, waarop een en ander wordt verricht, is beslist ontoelaatbaar, waar hierbij in dit gebouw van reine en besmette zijde geen sprake is, terwijl overigens de werklieden geen enkele gelegenheid hebben zich persoonlijk te desinfec- teeren. Het is mij dan ook onverklaarbaar, hoe uitvoering der werk zaamheden onder deze omstandigheden tot heden, nog wel met toekenning eener jaarlijksche Rijksbijdrage, is kunnen bestendigd worden. Gedurende de laatste drie jaren moesten door onzen dienst worden gedesinfecteerd 1909 partijen besmette goederen, een hoeveelheid, welke zeker het bezit van een behoorlijke ont- smettingsinrichting op eigen terrein noodzakelijk maakt, afge zien nog van de vraag, wat dit zal beteekenen bij eventueele uitbreking van epidemische ziekten." Het is spreker een raadsel, hoe de Wethouder het antwoord kon geven, dat hij gegeven heeft. De Wethouder zegt nu wel, dat deze ontsmetting hier niets merle te maken heeft. Maar de Gemeentelijke Ontsmettingsdienst heeft volgens spreker daar wel degelijk mede te maken; dit is de taak van de gemeente, en mag niet overgelaten worden aan particu lieren zooals de Wethouder nu mededeelt. Juist door deze mededeeling toont de Wethouder aan, dat de gemeente deze zuiveringen niet uitvoert, maar aan particulieren overlaat. Dus spreker is er niet naast, maar is juist. De heer Splinter zegt, dat het door den heer Schüller genoemde rapport heelemaal geen verband houdt met deze zaakdit gaat over de besmettelijke ziekten en niet over het ontsmetten van meubels en goederen van hen, die naar een nieuwe woning overgaan; die ontsmetting gebeurt door parti culieren, n.l. door de firma Bleijs en door nog iemand, maar niet door den ontsmettingsdienst. Het beroep op dit rapport is er dus absoluut naast, want dit heeft hiermede niets te maken. Volgens den heer Schüller weet men niet, hoeveel woningen voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen. Die qu'aestie wordt in overleg met de Gezondheidscommissie onder zocht; volgens den heer Schüller is dit niet goed, moet dit stelselmatig gebeuren, maar ten slotte moet de Gezondheids commissie de woningen onderzoeken en die heeft stelselmatig de geheele stad onderzocht; men kan dus niet zeggen, dat daaraan niets gebeurt, maar waar het College prijs stelde op dit saneeringsplan, wilde het liever deze zaak laten vóórgaan, waar dit een opruiming geeft van een geheel deel van de binnenstad, dan dat men hier en daar nog bovendien een enkele woning onbewoonbaar zou verklaren. Hier en daar liggen in sommige stegen nog enkele woningen verspreid, die voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen; het juiste aantal kent spreker echter niet. Inderdaad heeft spreker gezegd, dat er geen behoefte aan woningen is, maar de heer Kooistra brengt dat in verband met het «menschenpakhuis"; spreker heeft zooeven echter gezegd, dat ook het College het betreurt, dat daar nog menschen moeten wonen en het heeft opdracht gegeven, te zien of men uitsluitend voor die a-sociale gezinnen een behoorlijk onderdak kan vinden. De heer Koöistra zegt, dat het geen a-sociale gezinnen zijn. De heer Splinter zegt, dat zij dan hadden moeten zorgen, Saneeringsplan ParadijssteegBouwelouwensteeg, e.a. (Splinter e.a.) dat zij niet in dat »merischenpakhuis" kwamen. Hoe komen zij dan daarin? De heer Kooistra zegt, dat zij uit hun huizen zijn gezet. De heer Splinter zegt, dat zij dan hadden moeten zorgen, in die woningen te kunnen blijven. Volgens den heer Kooistra zijn er nog veel oude woningen, die afgekeurd moeten worden. Het College heeft in overleg met de gezondheidscommissie deze zaak doen nagaan. De heer Kooistra beweert, dat, wanneer de saneeringsplannen doorgaan, nog 307 woningen voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen. Spreker heeft echter voor zich dat, wanneer de saneeringsplannen Kodde- en Mirakelsteeg en Kamp en omgeving doorgaan, daarin slechts 65 voor onbewoonbaar- verklaring in aanmerking komende woningen zijn. Dat is dus heel wat anders. De heer Kooistra heeft het rapport niet bij zich, maar zal het bij gelegenheid wel voorlezen. De heer Splinter meent, dat men met dit saneeringsplan al een heelen stap in de goede richting gaat; hiermede is men op den goeden weg om een deel van de binnenstad bewoon baar te maken. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Voorstel in zake verkoop van perceelen bouwterrein aan den Lammenschansweg en de Verlengde Bloemistenlaan bij openbare inschrijving, tevens praeadvies op de verzoeken van de Federatie van de te Leiden en Omstreken gevestigde woningbouwvereenigingen, in zake bestemming van terreinen voor meerderen woningbouw en de verstrekking van gelden daarvoor, en van P. P. de Koning c. s., in zake het verleenen van gemeentelijken steun voor particulieren woningbouw. (Zie lug. St. No. 71.) De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde de amende menten van den heer Schüller, luidende: »Oudergeteekende stelt voor: 1°. het voorstel vervat in Ing. St. No. 71 sub a niet aan te nemen, maar te besluiten deze gronden in erfpacht uit te geven; 2°. achter het woord «dienen" in sub b te laten volgen: «en deze gronden in erfpacht aan de verschillende vereeni- gingen uit te geven"." De heer Kooistra zegt, dat de wijze waarop het onderzoek naar de woningbehoefte, dat naar aanleiding van het adres van de Federatie zou plaats hebben en nogal eenigen tijd op zich heeft laten wachten, is geschied, zijn tevredenheid niet vermag te wekken. Het is hoofdzakelijk ingesteld met behulp van de lijsten, welke door de Federatie en andere woning bouwvereenigingen aan Burgemeester en Wethouders zijn gezonden, maar het zou stellig niet op deze wijze hebben plaats gehad, indien te Leiden een woningbeurs had bestaan. De Directeur van Bouw- en Woningtoezicht zegt in zijn rapport van 25 Juli 1929, dat alle stukken, welke betrekking hadden op de woningstatistiek, bij den stadhuisbrand ver loren zijn gegaan en merkt vervolgens op: «In 1926 is er een woningtelling gehouden en deze is bijgehouden. Er was een tekort, maar een maatstaf omtrent vraag en aanbod, verdeeld over verschillende huurklassen, kan niet worden verstrekt." Aangezien bedoelde maatstaf niet bestaat, moet het onder zoek met behulp van de lijsten ook onvolledig geacht worden. Welke beteekenis aan de lijsten moet worden gehecht, blijkt uit het volgende citaat van een brief van de Woningstichting van 25 Juli 1930, welke brief in de Leeskamer ter inzage heeft gelegen: «Het is zeer moeilijk een nauwkeurige lijst van namen op te geven en wel door de volgende oorzaken. In April 1924 stonden 1000 personen voor een woning ingeschreven, welk getal later steeg tot 1806. Toen alle woningen door de eerste inschrijvers waren bewoond, bleef er nog een groot aantal personen over, die niet aan een woning kon worden geholpen. Toen wij later volgens de lijst opriepen, bleek, dat velen reeds voorzien waren, de stad hadden verlaten, overleden waren of om andere redenen niet meer voor een woning in aanmerking wenschten te komen. Wij schrijven geen menschen meer in, maar houden korte aanteekeningen van degenen, die zich aanmelden." Nu heeft spreker die lijst, die dan toch nog ingezonden is door het bestuur van de gemeentelijke woningstichting, even

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 18