GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
35
m&EIAOIfEK STUKKEN.
N°. 72. Leiden, 18 Maart 1932.
Van den heer 0. L. Wassenburg, alhier, is een aanvraag
ingekomen, om het op de overgelegde kaart in rood aange
geven bouwterrein aan de Javastraat, hoek Borneostraat,
groot 162 M2., voor zijn lastgever te rnogen koopen ten
behoeve van de stichting van één of meer woningen.
De gevoerde onderhandelingen hebben er toe geleid, dat
de lastgever, de heer O. Philippo, accoord gaat met den
gevraagden prijs van ƒ9.per M2. en met de aan den ver
koop te verbinden gebruikelijke voorwaarden.
In overeenstemming met het advies van de Oommissie
van Fabricage, geven wij Uwe Vergadering mitsdien in
overweging te besluiten aan den heer C. Philippo, te
Leiden, tegen den prijs van 9.per M2. te verkoopen
het op de overgelegde kaart met roode kleur aangegeven
terrein, groot 162 M2., deel uitmakende van het perceel,
kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie N, No. 815,
gelegen aan de Javastraat, hoek Borneostraat, zulks onder
de mede overgelegde voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 73. Leiden, 22 Maart 1932.
Blijkens haar ter visie liggend rapport van .8 December j.l.
kan de Commissie van Financiën vooralsnog geen aanleiding-
vinden om de oprichting van een gemeentelijk badhuis in
het Zuidelijk stadsgedeelte te bepleiten, terwijl zij evenmin
meent te mogen adviseeren steun te verleen en aan de van
particuliere zijde ontworpen plannen tot oprichting van een
overdekte bad- en zweminrichting.
Het schema van stichtings- en exploitatiekosten, door het
Comité voor de oprichting van een overdekte zwem- en
badinrichting ingediend, vormt toch naar het oordeel der
geheele Commissie, geen basis om finantieele medewerking
van gemeentewege te verleenen, terwijl van oprichting van
een nieuw gemeentelijk badhuis in het Zuiderkwartier, vol
gens de grootst mogelijke meerderheid der Commissie, afge
zien nog van hare bezwaren daartegen zelfs in normale
tijden, onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden zeker
geen sprake kan zijn.
Ook ons College komt het voor dat er, met het oog op
den ongunst der tijden, vooralsnog geen aanleiding is tot
oprichting van een nieuw badhuis in het Zuiderkwartier en
dat de desbetreffende plannen derhalve voorloopig moeten
blijven rusten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 74. Leiden, 22 Maart 1932.
In Uwe Vergadering van 16 December 1929 werden de
hieronder afgedrukte adressen van de organisaties van
handels- en kantoorbedienden en van de Leidsche Kappers-
club „Hulp en Vriendschap", beide houdende verzoek tot
wijziging van de hier ter stede geldende regeling van de
winkelsluiting, in handen van ons College gesteld om prae-
advies. Sedertdien hebben de Nederlandsche R. K. Volks
bond, afdeeliug Leiden, de Leidsche Christelijke Besturen
bond en de Leidsche Bestuurdersbond met het eerstgenoemde
adres hun instemming betuigd, terwijl de Leidsche Midden
stands-Centrale en de Nederlandsche Banketbakkersvereeni-
ging, afdeeling Leiden, daartegen, blijkens haar mede hierna
afgedrukte adressen, bezwaren hebben ingebracht.
Reeds korten tijd na indiening van deze adressen werd
het in 1928 aanhangig gemaakte ontwerp eener wet op de
winkelsluiting, hetwelk deze zaak in vollen omvang beoogde
te regelen, door de Tweede Kamer der Staten-Generaal in
openbare behandeling genomen. Wij hebben toen gemeend
het uitbrengen van ons praeadvies op de adressen te moeten
opschorten tot na afloop van de parlementaire behandeling
van genoemd wetsontwerp. Sedert is de Winkelsluitingswet
ook inderdaad in het Staatsblad verschenen ofschoon zij
nog niet in werking is getreden zoodat thans de bedoelde
adressen in behandeling genomen kunnen worden.
Vooraf zij opgemerkt, dat door vaststelling van de Winkel
sluitingswet de situatie geheel anders is geworden dan ten
tijde van de indiening van de adressen, zoodat ook het
uitvoerige onderzoek, hetwelk de Kamer van Koophandel
en Fabrieken, aan wie wij advies ter zake hadden gevraagd,
had ingesteld, niet meer als grondslag van ons uit te brengen
praeadvies kon worden genomen. De materie van de winkel
sluiting toch, voorheen ter regeling overgelaten aan de
gemeenteraden, vindt thans in vollen omvang regeling bij
de wet, terwijl de gemeentelijke wetgever nog slechts een
bescheiden aanvullingsbevoegdheid in dezen heeft behouden
Ingevolge artikel 194 der Gemeentewet zal met den dag
van inwerkingtreding van de wet de Leidsche verorde
ning op de winkelsluiting van 10 Juli 1913 in haar geheel
van rechtswege ophouden te gelden. Een en ander voor
oogen houdende, mogen wij, wat betreft de adressen, het
volgende onder de aandacht brengen.
De wenschen van de organisaties, welke het hierboven in
de eerste plaats genoemde adres hebben ingediend, betreffen
vier punten, en wel: sluiting van winkels gedurende één
middag per week, vervroeging van het sluitingsuur, zoowel
op Zaterdag, als op de andere werkdagen, en sluiting des
Zondags. Wij meenen, dat in het licht van de bepalingen
van de nieuwe Winkelsluitingswet, die op 1 Mei a.s. in
werking treedt, vooralsnog geen aanleiding bestaat voor in
williging van de geuite wenschen.
Gelijk boven reeds werd gezegd, bevat genoemde wet een
regeling van de materie der winkelsluiting in vollen omvang
aan de gemeenteraden is slechts op ondergeschikte punten
een zelfstandige bevoegdheid gegeven. Zoo is in art. 6 aan
den Raad toegekend de bevoegdheid om bij plaatselijke ver
ordening, onder goedkeuring van de Kroon, te bepalen, dat
op een werkdag per week, vóór of na 1 uur des namiddags,
alle of bepaalde groepen van winkels voor het publiek ge
sloten moeten zijn. Blijkens de schriftelijke en mondelinge
behandeling van deze bepaling in de Tweede Kamer was
's wetgevers bedoeling daarmede uitsluitend moeilijkheden
in het winkelbedrijf te voorkomen, welke uitvloeisel kunnen
zijn van de verplichting, om het personeel op een vóór- of
namiddag in de week vrijaf te gevenverordeningen als hier
bedoeld zouden naar de strekking van het artikel slechts
tot stand komen, indien plaatselijk het bedrijfsbelang van
de winkeliers zulks zou vorderen, hetgeen meestentijds wel
zou blijken uit een desbetreffend verzoek van de betrokken
groepen van vakgenooten zelf. M. a. w., om toepassing te
kunnen geven aan art. 6 der wet is de voorwaarde gesteld,
dat door de winkeliers zelf daartoe het verzoek wordt gedaan,
althans dat blijkt, dat zij daartegen geen bezwaar hebben.
Aan deze voorwaarde is in het onderhavige geval niet vol
daan integendeel schijnt men aan de zijde der winkeliers,
getuige het in den aanhef genoemde adres van de Leidsche
Middenstands-Centrale, veeleer afwijzend tegenover een ver
plichte ochtend- of middagsluiting op één dag der week te
staan zoodat naar ons oordeel op het verzoek van de
werknemersorganisaties niet kan worden ingegaan. Aange
wezen is o. i. hier, dat de betrokken partijen met elkander
in overleg treden en zich na verkregen overeenstemming op
nieuw tot Uw Vergadering wenden. Eerst dan is o. i. het
oogenblik voor een beslissing van den Gemeenteraad aan
gebroken.
Ten aanzien van de sluiting op Zaterdagavond verzoeken
de organisaties deze te bepalen op 9 uur. Zooals bekend,
bepaalt de thans nog geldende verordening op de winkel
sluiting het sluitingsuur voor dezen dag op 11 uur; de
nieuwe wet: schrijft voor sluiting des Zaterdags te 10 uur n.m.
Krachtens art. 9 lid 1 der wet kan echter de Gemeenteraad,
wederom onder goedkeuring van de Kroon, afwijkingen van
de bepalingen der wet vaststellen, indien bijzondere omstandig
heden deze gewenseht maken. Aangezien ons voorshands geen
bijzondere omstandigheden van plaatselijken aard bekend zijn,
welke voor Leiden tot vervroeging van het sluitingsuur op
Zaterdagavond aanleiding kunnen geven, is ook dit verzoek
naar onze meening thans niet voor inwilliging vatbaar.
Hetzelfde geldt voor den wensch van de adresseerende
organisaties om het sluitingsuur op de overige werkdagen,
dat in de verordening bepaald is op 8 uur, te vervroegen
tot 7 uur. De wet toch stelt dit sluitingsuur eveneens vast
op 8 uur. Ook op dit punt zal aan het verzoek eerst tegemoet
gekomen kunnen worden, wanneer zich in deze gemeente
bijzondere omstandigheden hebben doen kennen, welke een
van de wet afwijkende sluiting van de winkels om 7 uur
kunnen rechtvaardigen, hetgeen vooralsnog niet het geval is.
Voor de sluiting op Zondag bevat de nieuwe wet een
volledige regeling, zoodat te dien opzichte binnenkort aan
den wepsch van adressanten, behoudens noodzakelijke uit
zonderingen, zal zijn voldaan en ingrijpen van den gemeente
lijken wetgever overbodig is. Overigens zij opgemerkt, dat
ook hier eventueel afwijkingen van de wettelijke regeling
mogelijk zijn, indien bijzondere plaatselijke omstandigheden
daartoe aanleiding geven.