MAANDAG 7 MAART 1932. 67 Subsidie Belastingopliaaldienst. (Groenevcld e.a.) voldoende reden om de zaak te brengen onder gemeentelijk beheer en niet over te gaan tot de opheffing van den ge meentelijken schoolgeldophaaldienst, die met den anderen dienst gecombineerd diende te worden. Bovendien zou men zich niet behoeven te beperken tot de inning van de belas tingen en het schoolgeld. Het voorstel van den heer Groeneveld wordt verworpen met 20 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen de heeren van Eecke, Beekenkamp, vari Es, Vos, Wilbrink, van Tol, Knuttel, Meijnen, van der Reijden, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijri, Simonis, Bosman, Donders, Wilmer, Huurman, de Reede en Coster. Vóór stemmen mevr. de Clerde Bruijn, de heeren Kuipers, van Stralen, Vallentgoed, Kooistra, Schuilei-, Koole, Groeneveld, Verweij, van Eek en mevr. Braggaarde Does. (De heer Manders had inmiddels de vergadering verlaten, terwijl de heer Bergers bij deze stemming tijdelijk niet aan wezig was.) De heer van Eek heelt, toen men den heer Schüller wilde beletten, voor de derde maal het woord te voeren, doordat verschillende Raadsleden tegen het daartoe strekkende voorstel stemden, gezegd, dat dit een schandaal was; dat woord hand- haalt spreker. Spreker is niet gewoon hier zijn zelfbeheersching te verliezen; als men eenmaal minderheid is, moet men zich ook als zoodanig waardig kunnen gedragen. De sociaal democraten vei dragen voortdurend, dat al hun voorstellen verworpen worden; dat deert hen niet; zij zijn sterk genoeg, om daarmede terug te komen, maar één ding verdragen zij niet en zullen zij nooit verdragen, dat men hen bovendien zou gaan belemmeren in het volledig uiten van hun denk beelden; dat laten zij niet toe. Zij hebben het recht om hier hun denkbeelden naar voren te brengen en er is geen sprake van, dat zij daaraan zullen laten tornen. Door allerlei inter rupties is de discussie, onwillekeurig, op een breeder terrein gebracht; daar maken alle leden zich tenslotte aan schuldig; dat dit geschiedt bij een voorstel, dat redelijkerwijze niet zou kunnen leiden tot politieke beschouwingen, kan men niet wijten aan één politieke partij; de reden daarvan is, dat men daarover verschillend denkt; die politieke verschillen komen soms plotseling naar voren. Spreker waarschuwt den Raad nadrukkelijk, ter besparing van tijd: veel kunnen de sociaal-democraten verdragen, maar- aantasting van het vrije woord zullen zij nooit dulden; daar zullen zij zich met alle kracht tegen verzetten en wanneer men dit probeert, om tijd te besparen, dan zal dit eenvoudig tot gevolg hebben, dat men daardoor tijd verliest. De Voorzitter zegt, dat hier eenvoudig plaats heeft gehad het handhaven van het Reglement van Orde, door den Raad zelf vastgesteld, waarbij is bepaald, dat de Raad toestemming moet verleenen, wanneer iemand voor de derde maal het woord wenscht te voeren over een onderwerp, waarvan hij niet de voorsteller is of waarop hij geen amendementen heeft ingediend. Die regeling is getroffen, afgezien van alle meerder heid of minderheid, om te verzekeren de goede orde van zaken en het niet al te uitgedijd en wijdloopig worden van het debat. Vindt men die bepaling verkeerd, dan kan men haar veranderen, maar zij staat eenmaal in het Reglement van Orde en men kan niet zeggen, dat door haar te hand haven de vrijheid van spreken belemmerd wordt; de Raad heeft zich zelf deze beperking opgelegd. Hierbij is dus niet een zoodanig beginsel betrokken als de heer van Eek ver onderstelt. De heer van Eek neemt den Voorzitter niet kwalijk, dat hij vraagt, of de Raad goed vindt, dat de heer Schüller voor de derde maal het woord voert, maar het is gebruik, dat men zich daartegen niet verzet, daar men toch kan veronderstellen, dat het lid zelf meent, iets belangrijks te zeggen te hebben; het is een degradatie van dat lid en dat hebben de sociaal democraten niet verdiend; het voorstel is niet afgestemd, zegt de heer Goslinga, maar spreker komt er tegen op, dat zulk een reeks leden, waaronder twee wethouders, een poging hebben gedaan om den heer Schüller den mond te snoeren; dat vindt spreker een schandaal, want dan gaat men tenslotte van de macht van de meerderheid gebruik maken om uit te maken, of wat iemand te zeggen heeft is in het belang van de gemeente, maar dat moet ieder toch zelf uitmaken; spreker kan zich voorstellen, dat men er bezwaar tegen zou maken, wanneer iemand door voortdurend te praten zou be lemmeren de geregelde afdoening van zaken, maar dat kan Subsidie Belastingopliaaldienst. (van Eek e.a.) men den sociaal-democraten niet verwijten. Men kan zeggen jullie praat wel eens onnoodig, maar dat vinden de sociaal democraten van de overzijde ook wel eens; spreker ontkent echter, dat zij den gang van zaken stelselmatig zouden be lemmeren. Men heeft niet het recht van zijn meerderheid van stemmen gebruik te maken om een lid te beletten het woord te voeren; dat acht spreker onbehoorlijk en daar zullen de sociaal-democraten zich nooit bij neerleggen. De heer Groeneveld acht het antwoord van den heer de Reede op sprekers opmerking, dat deze zelf een overheids- betrekking bekleedt en zich eigenlijk tegen overheidsbetrek- kingen voor anderen verzet, volkomen buiten de orde; dat had er absoluut niets mee te maken. De heer de Reede meende spreker te moeten verwijten, dat sprekers partij genoot de heer Duys inkomsten, niet door arbeid verkregen, uit de Rijkskas heeft; dat was geheel mis, want spreker heeft daarmede niets te maken. Wanneer dit zoo is, dan vindt spreker die Rijksregeling verkeerd, maar wanneer de heer Duys en nog vele anderen, uit allerlei kring en van allerlei politieke richting van deze verkeerde regeling profiteeren, dan kan men dat hun persoonlijk niet kwalijk nemen. De heer Knuttel vindt dat toch kras. Leve de corruptie! Dat is walgelijk! De heer Groeneveld houdt vol, dat die personen daarvoor niet verantwoordelijk gesteld kunnen worden, maar wel degenen, die die verkeerde regeling maakten. De heer Wilbrink trachtte een uitdrukking van spreker tegen spreker zelf uit te spelen, maar dat zal hem niet gelukken. Spreker heeft gezegd, dat men vooral in christelijke kringen al zijn best doet en er in slaagt, om de beter betaalde over heidsbetrekkingen machtig te worden; de zeer belangrijke toevoeging «beter betaalde" heeft de heer Wilbrink maar vergeten. Spreker houdt vol, dat in de beter betaalde gemeente betrekkingen geen sociaal-democraten zijn benoemd en dat die ook geen kans op benoeming daarin hebben. Volgens den heer Wilbrink moet spreker dat nu bewijzen; spreker weet precies wat er te koop is; spreker is nu al 13 jaar lid van den Raad en van verschillende commissies en is wel eens bij sollicitaties betrokken geweest. In den loop der jaren hebben honderden sollicitanten spreker bezocht, maar hij heeft hun nooit naar hun geloof of politieke richting gevraagd. De heer Romijn interrumpeert nu, dat spreker het in de meeste gevallen wel zal geweten hebben. Spreker zal op deze insinuatie niet ingaan, doch slechts verklaren, dat hij het in de meeste gevallen niet wist: Hij heeft hun alleen gevraagd «wat kunt ge" en niet: »wat zijt ge". Het is spreker evenwel bekend, dat er collega's van hem zijn, Raadsleden, die den sollicitanten wel naar hun geloof en politieke richting vragen. De heer Wilmer merkt op, dat de heer Groeneveld ook de namen van die Raadsleden moet noemen, nu hij die bewering heeft geuit. Spreker zelf stelt den sollicitanten nooit die vragen. De heer Groeneveld zegt, te weten, dat andere Raadsleden wel die vragen stellen en verklaart niet bereid te zijn hun namen te noemen. De heer Wilbrink merkt op, dat het dan ook praatjes zijn van den heer Groeneveld. De heer Groeneveld zegt, dat sollicitanten hem in vertrouwen deze mededeeling hebben gedaan. Hoe het ook zij: onder de beter bezoldigde ambtenaren in Leiden bevinden zich geen sociaal-democraten. Onder de lagere ambtenaren treft men vele sociaal-democraten (althans geest verwanten van hen en modern georganiseerden) aan, die echter eerst na hun benoeming dat zijn geworden. Van de moderne bonden van overheidspersoneel zijn meer katholieken lid dan van de katholieke bonden. De heer Wilmer durft dit pertinent ontkennen. De heer Groeneveld zegt, dat hij van menschen, die het weten kunnen, heeft vernomen, dat het wel het geval is. Het wil echter niet zeggen, dat deze katholieken tot de S.D.A.P. gerekend kunnen worden of rood stemmen. Deze opmerkingen houden geen verband met den belasting ophaaldienst, maar spreker heeft ze gemaakt naar aanleiding van een opmerking van den heer Wilbrink.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 9