62
MAANDAG 7
MAART 1932.
Straatnamen e.a.
(Knuttel e.a.)
Anna-van-Saksenstraat te geven de voortzetting van de
Leidsche traditie om straten te noemen naar dames van
lichte zeden. Spreker begrijpt, dat dit als een ironische noot
klinkt in de Oranje-vereering, die in deze buurt plaats vindt,
maar zal niet zijn best doen dien naam te verwijderen.
In het stratenplan bij den Morschweg heeft men getracht
de namen van Nederlandsche dichters uit de zeventiende eeuw
te vereeuwigen. De keuze van den naam Van-Baerlestraat
mag al zeer zonderling genoemd worden, aangezien niemand
zal kunnen meenen, dat Van Baerle onder die dichters een
eenigszins vooraanstaande plaats heeft ingenomenhij maakte
slechts eenige gelegenheidsgedichtjes. Men heeft hier meer
den vriend van de dichters dan den dichter zelf willen
vereeuwigen.
De naam van een van de voornaamste dichters uit genoemde
periode vindt men onder de straatnamen van deze buurt niet,
n.1. Bredero. Aangezien de Van-Baerlestraat geen hoofdstraat
is, maar een straat, die achteraf ligt, zal spreker niet voor
stellen haar te noemen Brederostraat, doch wel Spieghelstraat
naar Hendrik Laurensz. Spieghel, die zeker als dichter meer
op den voorgrond trad.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Knuttel, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor, de naam »Van Baerlestraat"
in »Spieghelstraat" te veranderen."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en kan derhalve
een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Coster zegt, dat dit het eerste voorstel is van een
communist, dat geen cent kost.
De Voorzitter houdt zich over het algemeen aan den goeden
regel, om van de dooden niets dan goeds te zeggen. De naam
Anna van Saksenstraat is meer gekozen op historische gronden,
waar deze de vrouw is geweest van Prins Willem van Oranje;
daarmede is niets anders bedoeld.
De beslissing over het voorstel van den heer Knuttel laat
het College gaarne aan den Raad over; het College heeft niet
het minste bezwaar daartegenhet gezag van den heer
Knuttel in deze is wel van dien aard, dat spreker den Raad
dit voorstel ook durft aanbevelen. Indien de Raad daartegen
geen bezwaar heeft, maakt het College het voorstel van den
heer Knuttel tot het zijne en wijzigt zijn voorstel in dien zin.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
X. Voorstel in zake verliooging van de subsidie aan de
vereeniging „Leidsche Belastingophaaldienst" en inning door
dien dienst van straatbelasting en schoolgelden.
(Zie lug. St. No. 53.)
De heer Schiiller moet, hoewel bestuurslid van den belasting-
ophaaldienst, bezwaren tegen dit voorstel opperen. De sociaal
democratische Raadsfractie heeft jarenlang geijverd, voor een
gemeentelijken dienst op dit gebied; de Raad wilde dat niet
en zoodoende hebben door den drang der omstandigheden
verschillende vakcentrales besloten een particulieren dienst
op te richten, die in een behoefte voorziet: wel een bewijs,
dat de sociaal-democratische Raadsfractie juist zag, toen zij
herhaaldelijk in den Raad aandrong op instelling van dezen
dienst. Nu zal men zeggen: ziehier een bewijs, wat het
particulier initiatief tot stand kan brengen; dat is in zekeren
zin en tot zekere hoogte waar, maar het is wel zeer bedenkelijk,
wanneer de gemeente van dien dienst moet proflteeren,
zooals deze nu werkt; zooals hij nu werkt, zal hij niet door
kunnen blijven gaan, ook al wordt dit voorstel aangenomen.
Deze dienst werkt stelselmatig met tekorten.
Het bestuur van dezen dienst heeft herhaalde malen bij
Burgemeester en Wethouders er op aangedrongen om de
positie van het personeel te verbeteren. Indien dit voorstel
van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, zal het
gemeentebestuur blijken gezwicht te zijn voor de zakelijke
argumenten, die het bestuur heeft aangevoerd om aan te
toonen, dat het niet langer aangaat het personeel op de thans
geldende voorwaarden te laten werken. Maar ook al worden
door de aanneming van dit voorstel de loonen iets verhoogd,
dan nog is het personeel daardoor niet gekomen in een
dorado, want terwijl voor het personeel in dienst van het Rijk,
de gemeenten, de provinciën en de polderbesturen een pensioen
regeling bestaat, is dit personeel daarvan verstoken. Voor
dit personeel worden alleen rentezegels geplakt en men weet,
Subsidie Belastingophaaldienst.
(Schiiller e.a.)
wat dit voor de menschen beteekent, als zij oud geworden zijn.
Wanneer van de drie leden van het personeel een lid met
verlof afwezig is, zijn de achterblijvenden verplicht zijn
werk bij het hunne te doen. Dit komt er op neer, dat het
verlof door middel van overuren moet worden ingehaald.
Het eenige, wat op dit terrein onder gemeentelijk beheer
staat, is de schoolgeldophaaldienst, die inderdaad zeer ge
brekkig werkt. De oorzaak daarvan ligt waarschijnlijk in de
omstandigheid, dat Burgemeester en Wethouders voor het
stelsel van gemeentelijk beheer niets gevoelen en daarom den
dienst zoo ongelukkig mogelijk hebben ingericht en laten
voortbestaan. Het staat voor spreker onomstootelijk vast, dat
deze dienst veel beter georganiseerd zou kunnen zijn.
Namens de sociaal-democratische raadsfractie deelt spreker
mede, dat zij zich niet met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders kan vereenigen; zij is van oordeel, dat hier voor
de gemeente een taak ligt, want hoe goed de bestaande
particuliere dienst ook moge werken voor de belanghebbenden,
men moet erkennen, dat dit plaats heeft ten koste van de
arbeidsvoorwaarden van het personeel. Met het laatste kan
de sociaal-democratische fractie zich niet vereenigen, waarom
zij zal stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
De heer Wilbrink acht hetgeen door de gemeente aan
dezen dienst ten koste wordt gelegd, ruimschoots voldoende;
die dienst is ingericht toen er een groote achterstand in de
belastingbetaling was; die is nu echter in het algemeen in
gehaald. Voor sommigen zit in dezen dienst nog wel een
sociaal belang, maar meer uitgaven hiervoor acht spreker
toch niet in het belang der gemeente. Spreker moet zich dan
ook zeer pertinent verzetten tegen instelling van een ge
meentelijken ophaaldienst, die ontzaglijk veel meer zal kosten.
Bovendien zou waarschijnlijk dan het subsidie van het Rijk,
dat er evenveel belang bij heeft als de gemeente, welk subsidie
toch al laag is, geheel vervallen, omdat dan alles ten laste
van de gemeente zou komen. Spreker zal zijn stem geven
aan het voorstel van het College, maar kan op dezen weg
niet verder gaan.
De heer Bosman sluit zich geheel aan bij den heer Wilbrink,
die weergaf wat ook spreker had willen zeggen.
Nu zegt het College, dat deze regeling ook wordt voor
gesteld uit een oogpunt van efficiency, maar het geeft niet
nader aan, waarin die efficiency dan wel gelegen is; immers
er staat, dat de tegenwoordige ophaaldienst van schoolgeld
goed functionneert; zal die voortaan dan nog beter moeten
functionneeren? De kosten van den tegenwoordigen dienst
worden begroot op 2.350.komt daarin nu verlaging, of
is het eenige resultaat, dat men bij den Gemeenteontvanger
wat minder te doen zal hebben? Wanneer dat kostenbedrag
van 2.350.belangrijk verlaagd kon worden, zou er iets
voor te zeggen zijn; dan komt dat althans in mindering van
de meerdere uitgaven, maar wanneer alles verder blijft, zooals
het was, dan ziet spreker de efficiency van den voorgestelden
maatregel nog niet geheel in. En, wanneer het bezuiniging
brengt, hoe is er dan in voorzien, wanneer eventueel menschen
buiten dienst zouden komen?
De heer Goslinga zegt, dat de rede van den heer Schiiller
hem wel tegengevallen is; spreker had gedacht, dat deze als
bestuurslid van dezen ophaaldienst een woord van waar
deering zou hebben gesproken voor de wijze, waarop het
College thans deze zaak heeft geregeld en aan den Raad
voorstelt. Het is evenwel moeilijk, ieder tevreden te stellen;
de heer Schiiller kan zijn socialistischen aard niet loochenen
spreker zegt hier geen kwaad van, maar constateert het
alleen. Tegen den materieelen inhoud van dit voorstel heeft
de heer Schiiller geen bezwaar geopperdhij kwam weer op
het principe terug en bepleitte een gemeentelijke instelling
op dit gebied.
De heer Schiiller vraagt of de heer Goslinga dan zijn principes
in deze weggooit.
De heer Goslinga blijft altijd voor een niet-gemeentelijken
dienst.
De heer Schiiller zegt, dat de heer Goslinga dus toch ook
aan zijn principes vasthoudt.
De heer Goslinga had gedacht, dat de beginselstrijd reeds
eenige jaren geleden was uitgevochten. Hoewel de dienst
thans zoo gesubsidieerd zal worden, dat aan redelijke ver-