70 MAANDAG 7 MAART 1932. Tariefsherziening Openhaar Slachthuis. (Bergers e.a.) De heer Bergers zegt, dat men daarmede niets te maken heeft. De heer Goslinga ontkent dit. De gemeentekas even wel kan thans niets missen. Men moest weten wat in de laatste weken uitgegeven moest worden voor ondersteuning van behoeftigen en werkloozen. De verlaging voor de vleesehwarenfabrieken is ingegeven door de bittere noodzaak, maar die bestaat voor de slagers niet; die worden niet in hun bestaan bedreigd; daarvoor is dus absoluut geen reden. Het betoog van den heer Bergers komt hierop neer: de gemeente mag op dit bedrijf, dat er in het belang van de hygiëne is, geen winst maken. Een dergelijke redeneering zou men op alle bedrijven kunnen toepassenin normalen tijd zou er over te spreken zijn, maar men leeft in een zeer abnorinalen tijd; die gelden kan de gemeente nu absoluut niet missen. De heer Bergers zegt, dat de heer Goslinga het verslag- Thorbecke tot haar wijziging van 1920 eens moet lezen. De heer Goslinga vraagt, wat hij daar in 1932 nu aan heeft dat is nu niet terzake; de hevige crisis stelt ontzaglijke eischen aan de gemeentekas; velen, die men niet kan wegzenden, doen een beroep daarop. Moet men nu het geld van de gemeente naar de slagers brengen, die zooals zij zelf erkennen, nog een behoorlijk 1931 hebben gemaakt? De heer Bergers zegt, dat men het naar den consument moet brengen. De heer Goslinga zegt, dat de heer Bergers dergelijke dwaas heden toch niet moet zeggen. In De Vee- en Vleeschhandel leest spreker in een beschouwing over de markt te Rotterdam »De varkensmarkt verruimde het aantal aangevoerde stuks in verhouding tot 1930 met meer dan 10.000, en van het verloop van den handel, maar nog meer van het prijsverloop, valt over 1931 een treurig beeld op te hangen. Regelmatig kelderden de prijzen, al is er dan ook bij zeer korte tusschen- poozen van stilstand of zelfs van opleving sprake. Een, we zouden kunnen zeggen volkomen, débacle kwam tenslotte, welke nog werd ondersteund door het ver laten van den gouden standaard in Engeland en last not least toen Frankrijk zijn poorten tijdelijk sloot, want toen »gooide" Gelderland ook zijn var kens in grooten getale op de Hollandsche markt. België bleef echter geregeld afnemer, soms in meerdere, soms in mindere mate." De heer Bergers zegt, dat de firma Tieleman eri Dros daar van al eenige maanden eer der geprofiteerd heeft dan de slagers, dus dientengevolge in het geheel geen verlaging noodig heeft. De heer Goslinga vraagt, waarom de heer Bergers dan voorstelt, het tariet voor die firma te verlagen, zoodat dit haar 21.900.— voordeel geeft? Als het niet noodig was, moet men haar geen cent cadeau doen I Dan moet men tegen het voorstel van het College stemmen. Wanneer men meent, dat het College te ver is gegaan, dan moet men bij amen dement een lager bedrag voorstellen. De heer Bergers merkt op, dat hij dit gedaan heeft. De heer Goslinga zegt, dat het nog geen reden is om hetgeen daaruit is bespaard plus f 8.000.te gebruiken voor de verlaging van de tarieven voor de slagers. De gemeente kan hier niet de rol van St. Nicolaas vervullen. De heer Bergers merkt op, dat daarvoor de nieuwe winst van 26.000.is. De heer Goslinga verzoekt den heer Berbers, zich vooral niet dik te maken. Het schijnt, dat de heer Bergers bevreesd is, dat de Raad door sprekers betoog een goed inzicht in de zaak krijgt. Het is zeer onbehoorlijk, dat de heer Bergers spieker niet rustig de gelegenheid laat tot het geven van dat inzicht. Er is geen enkele reden om te zeggen, dat de slagers- bedrijven in hun concurrentie-mogelijkheid worden bedreigd. Al is de uitdrukking, dat een slager aan een koe een koe en aan een kalf een kalf verdient overdreven, dan nog kan men niet zeggen, dat het slagersbedrijf noodlijdend is en nood zakelijk op de been gehouden moet worden. Het gemeentegeld kan dan ook daaraan niet besteed worden. Door het vervallen van de invoerkeurloonen ontvangt de gemeente ongeveer 7.000.minder per jaar. Door het arrest van den Hoogen Raad in de zaak van de gemeente Alphen a./d. Rijn is de grondslag aan de verordening ont- Tariefsherziening Openbaar Slachthuis. (Goslinga e.a.) vallen en spreker gelooft niet, dat de Regeering daaraan een nieuwen wettelijken grondslag zal geven. Spreker ontkent niet, dat in 1931 door het Slachthuis 26.000.meer dan in 1930 is ontvangen, maar weet niet, of dit ook voor het volle bedrag winst zal zijn. Ook al is dit zoo, dan nog zegt het niets voor 1932, aangezien dit jaar ongetwijfeld ongunstiger zal zijn dan 1931. In de eerste plaats ontvangt de gemeente 7.000.minder door het gemis van de invoerkeurloonen. In de tweede plaats mist zij 14.000.aan keurloonen van D^ensch vleesch, waarvan ten gevolge van den contingenteeringsmaatregel geen kilo meer binnenkomt. De verlaging van de keurloonen voor de vleeschwarenfabrikanten wordt door Burgemeester en Wet houders geraamd op 23.000.maar zal bij aanneming van de amendementen-Bergers 17.000.bedragen. Stelt men haar op 18.000.dan zal alles bijeengenomen in 1932 een bedrag van 39.000.minder binnenkomen. Nu zegt de heer Bergers: dit bedrag moet van 70.000. worden afgetrokken, maar dan stelt hij ontvangsten gelijk met winst, terwijl hij toch moest weten, dat daartusschen een hemelsbreed verschil bestaat. Spreker weet niet, welke winst het abattoir over 1931 ge maakt heeft. Stel dat ze 70.000.bedraagt. Door de zoo even genoemde vermindering van inkomsten blijlt daarvan slechts 31.000.— over, hetgeen ongeveer het bedrag is, dat de gemeente aan keurloonen helt. Is dat nu zoo bijzonder veel, dat men daarvan nog moet afnemen 8.000.voor de slagers in een tijd, dat de Wethouder van Financiën eenvoudig zit te springen om geld?Is het eigenlijk in den grond van de zaak geen schandaal, dat waar de ge meente zoo in den nood zit, een groep van burgers, die een behoorlijk bestaan hebben, de slagers, met het voorstel komen om 13.000.uit de gemeentekas naar hen toe te schuiver, terwijl zij een behoorlijk bedrijf hebben, waarin zij een boterham kunnen verdienen. Men mag de slagers in deze niet op één lijn stellen met de vleeschwarenfabrikanten. De gemeente wil ter wille van de laatsten een offer brengen, ten einde daardoor grooter verlies te voorkomen. De heer Bergers ontkent dit; omdat die firma dan met weggaan dreigt. De heer Goslinga zegt, dat de heer Bergers dan tegen het voorstel van het College moet stemmen, maar hij geeft het College nu voor 3A gelijk; dan hebben het College, de Com missie voor het Slachthuis en de heer Stuurman het allen mis; dan moet de Raad dit afstemmen, maar daaraan mag men geen reden ontleenen om te zeggen: de tarieven voor de vleesehwarenfabrieken omlaag, nu de slagers ook wat van den plok, alsof het St. Nicolaas is en er pepernoten gestrooid worden. De heer Bergers mag alleen op verlaging der keur loonen aandringen, op grond van het algemeene principe, dat men de lasten voor de bedrijven niet hooger mag maken dan strikt noodzakelijk is; daarmede is spreker het eens, maar is het nu een tijd om de tarieven te verlagen, nu de gemeente het geld zoo ontzettend moeilijk kan missen? Het is voor den Wethouder van Financiën heel moeilijk om daar mede mee te gaan. Toen andere belangen daarbij betrokken waren, heeft' spreker dat gedaan; onlangs is het marktgeld voor vette varkens verlaagd 1 ot 35 cent, daar dit bedrag in Gouda ook geheven wordt en men die markt vreesde te verliezenook is verlaagd het marktgeld voor graskalveren. Zoo wordt nu ook voorgesteld, het tarief voor de vleeseh warenfabrieken te verlagen, hoofdzakelijk omdat spreker bevreesd is anders meer te zullen verliezen. Mag de gemeente bij haar bedrijven niet meer zakelijk zijn? Moet zij dan alle bedrijven maar opdoeken? Als een slager 60 particuliere klanten heeft en 1 groote, b.v. een ziekenhuis of een hotel, dan zal hij misschien genoodzaakt zijn, om dien grooten klant niet te verliezen, zijn pi ijzen daarvoor te verlagen, maar daarom verlaagt hij toch den prijs voor zijn 60 andere klanten niet! Dat zou van een slecht zakelijk inzicht ge tuigen: toch verlangt de heer Bergers dat van de gemeente als zakenman wel, en zegt: nu de slagers ook wat van den stokvisch; het kan er blijkbaar af. Het kan er niet at; het College doet dit voorstel, omdat het dit noodzakelijk acht; is men het er niet mee eens, laat men dan tegenstemmen; dat vindt spreker niets erg; dan is hij van de verantwoor delijkheid af; dan moet iemand anders die maar overnemen de Raadsleden zitten hier allen voor hun eigen verantwoor delijkheid. Spreker vindt het echter ongehoord om te zeggen nu kan er nog wel eens 13.000.bij voor de slagers; nergens, ook niet in de financieele positie van het Slachthuis, of van de gemeente, ligt een reden die aanleiding geeft tot een dergelijke redeneering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 12