30
einde spoediger te komen tot een bedrag gelijkstaande aan
de som van één jaar premie, op welk bedrag de benoodigde
reserve werd geschat.
Anderzijds wilde men de bijdrage bepaald zien op een
zeker percentage van de jaarpremie, eveneens tot dat het
bedrag, waarop de reserve werd bepaald, was bereikt.
Ook omtrent het bedrag der reserve bestond verschil van
meening. Het bedrag genoemd in art. 72 van de Ziektewet,
n.l. 50 van de beschikbare jaarpremie, achtte men over
het algemeen aan den lagen kant.
Ten slotte kon een voorstel van den Wethouder van
Financiën, om aan een deskundige op het gebied van ver
zekeringswezen op te dragen een onderzoek in te stellen
naar de finantiëele gestie van het bedrijf der beide vereeni-
gingen en tevens om van advies te dienen omtrent de ver-
eischte reserve, aller instemming verwerven.
Wij verzochten nu den heer Mr. Dr. J. van Bruggen te
Dordrecht zich met dit onderzoek te belasten, waaraan deze
heeft voldaan.
In April 1931 ontvingen wij diens uitvoerig rapport, op
gemaakt naar den toestand op 31 December 1930.
Het zou ons te ver voeren dit bijzonder belangrijk rapport,
dat in de Leeskamer is nedergelegd, op den voet te volgen
genoeg zij het U mede te deeleu, dat het resultaat van het
onderzoek is, dai de contributie van niet alle groepen van
verzekerden toereikend is, om de kosten der verzekering te
dekken, en dat verhooging van de contributie of premie
noodzakelijk is.
Zoo wijzen de contributiegroepen 4 en 5 cent een tekort
aan en eveneens de groep 10 cent; daarentegen vertoonen
de groepen 7 en cent een overschot.
Verhooging van de groepen 4 en 5 cent tot 8 cent en van
groep 10 cent tot 12 cent is noodzakelijk.
Wat de reserve betreft, deze kan, naar de meening van
den heer van Bruggen, zonder bezwaar gesteld worden op
50% van de beschikbare jaarpremie, plus de aanvangsreserve,
zijnde 25% der beschikbare jaarpremies.
Nadat aan elk van de besturen der beide vereenigingen
een afschrift van het rapport ter kennisneming was toe
gezonden, heeft de Commissie met eenige afgevaardigden
uit die besturen het rapport besproken. Bij die bespreking,
waarbij ook weder de Wethouder van Financien tegen
woordig was, heeft de heer van Bruggen gelegenheid gehad
zijn rapport nog nader toe te lichten.
Hoewel men het rapport, uit een verzekeringstechnisch
oogpunt beschouwd, volkomen juist achtte, viel aan de uit
voering volgens de meening van de afgevaardigden niet te
denken.
Immers, de Leidsche tarieven zijn reeds hooger dan in
andere gemeenten; ze nog hooger te maken zou zeker een
belangrijke achteruitgang in ledental ten gevolge hebben.
En het zijn juist de groepen 4 en 5 cent, dat zijn die van
de kinderen, die niet verhoogd kunnen worden, omdat dit
de draagkracht van groote gezinnen, die toch reeds zooveel
voor verzekeringen moeten bijdragen, te boven gaat.
Wat het bedrag van de reserve betreft, hiermede ging
men eerst accoord, nadat de heer van Bruggen er nadrukkelijk
op had gewezen dat de premie volgens de Ziektewet dient
voor de verzekering van alle zieken en de premie hier bedoeld
slechts voor hen, die ziekenhuisverpleging noodig hebben.
De berekening van de reserve volgens de Ziektewet is der
halve voor de vereenigingen zeer gunstig.
De bezwaren tegen contributieverhooging, meer in het
bijzonder tegen die van de kindergroep, werden ook door
de commissie gevoeld en na ernstige overweging droeg zij
den heer van Bruggen op te onderzoeken op welke wijze,
zij het dan door subsidieverhooging, deze contributieverhoo
ging kon worden voorkomen.
Bij zijn schrijven van 2 Juli 1931 stelde heer van Bruggen
nu de volgende regeling voor:
1°. De gemeente geeft aan de beide vereenigingen een
subsidie van ten hoogste 10% der contributies, die voor
een bepaald kalenderjaar beschikbaar zijn;
2°. Zoodra de reserves zijn gekomen tot de hoogte in
zijn rapport aangegeven, wordt deze subsidie bepaald op
het tekort, dat de exploitatie in het kalenderjaar vertoont
(nadeelig verschil van de werkelijke uitgaven, daarbij de
administratiekosten inbegrepen en de volgens berekening
beschikbare contributies) vermeerderd met het bedrag, dat
aangeeft de toename van de reserve in het desbetreffende
jaar, met dien verstande, dat het subsidiebedrag, op deze
wijze ontstaan, niet meer zal mogen beloopen dan 10
der contributie als onder 1° aangegeven.
Ons College kon zich, evenals de Commissie, met de door
den heer van Bruggen voorgestelde nieuwe subsidieregeling
volkomen vereenigen, omdat ook wij in contributieverhooging
en als gevolg daarvan een wellicht sterke daling van het
ledental, een gevaar zagen.
Wij deelden daarom deze nieuwe regeling aan de besturen
der vereenigingen mede, en voegden daaraan toe, dat wij
bereid waren een voorstel in dien geest bij Uwe Vergadering
aanhangig te maken, doch dat wij dan tevens zouden voor
stellen, naast de bestaande voorwaarden, deze nieuwe te
verbinden
1°. dat de premie voor personen van 60 jaar en ouder,
die in den vervolge zullen worden ingeschreven, wordt
verhoogd van 10 tot 12 cent per week;
2°. dat geen uitbreiding van uitkeering of vergoeding aan
de verzekerden plaats heeft zonder machtiging van ons
College.
Ten slotte deelden wij hen mede dat bij aanvaarding van
deze regeling de gemeente bereid zou zijn zich garant te
stellen voor eventueel verlies ingeval te eeniger tijd de
reserves, door epidemie als anderszins, geheel zouden zijn uit
geput.
De besturen van de beide vereenigingen deelden ons
daarop mede, dat zij zich geheel konden vereenigen met de
voorgestelde nieuwe subsidieregeling en de daaraan verbonden
voorwaarden.
Wij vertrouwen, dat Uwe Vergadering met ons van meening
zal zijn, dat de subsidieering van deze vereenigingen op de
bovenaangegeven wijze afdoende zal zijn geregeld en geven
U alsnu in overweging aan de Onderlinge Vereeniging voor
Ziekenhuisverpleging en aan de afdeeling Ziekenhuisver
pleging van de Coöperatie „Vooruit", gerekend te zijn in
gegaan 1 Januari 1930, tot wederopzeggens een subsidie toe
te kennen van ten hoogste 10 van de contributies, die
voor een bepaald kalenderjaar beschikbaar zijn, totdat de
reserves een bedrag van 75 van de contributies van het
desbetreffende kalenderjaar hebben bereikt, onder bepaling:
a. dat, ingeval de reserves beneden het bedrag van 75
mochten dalen, een subsidie zal worden uitgekeerd ten
bedrage van het tekort, dat de exploitatie in het kalen
derjaar vertoont (nadeelig verschil van de werkelijke uit
gaven, daarbij de administratiekosten inbegrepen en de
volgens berekening beschikbare contributies) vermeerderd
met het bedrag, dat aangeeft de toename van de reserve
in het desbetreffende jaar, met dien verstande, dat het
subsidiebedrag op deze wijze ontstaan niet meer zal mogen
beloopen dan 10 der voor het betreffende jaar beschik
bare contributies;
b. dat de gemeente zich garant stelt voor eventueel ver
lies, in geval te eenigertijd de reserves, door epidemie als
anderszins, geheel zouden zijn uitgeput;
en voorts onder de volgende voorwaarden:
1°. dat de premie voor personen van 60 jaar en ouder,
die in den vervolge zullen worden ingeschreven, wordt ver
hoogd van 10 tot 12 cent per week;
2°. dat geen uitbreiding van uitkeering of vergoeding zal
plaats hebben zonder machtiging van Burgemeester en Wet
houders
3°. dat in de statuten of reglementen is of wordt bepaald,
dat de geheele winst in een reservefonds wordt gestort en
dat bij eventueele opheffing van de vereeniging of de af
deeling uit de dan aanwezige reserves in de allereerste plaats
zullen worden terugbetaald de van de gemeente in den loop
der jaren genoten subsidie;
4°. dat wijzigingen van de statuten of reglementen te
dezen aanzien niet mogen plaats hebben zonder goedkeuring
van Burgemeester en Wethouders;
5°. dat van de gelden, bestemd voor het reservefonds, een
bedrag gelijk staande aan de over de verschillende jaren
genoten en nog te genieten subsidie wordt belegd in fondsen
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders en gedepo
neerd bij den Gemeente-Ontvanger, terwijl over die fondsen
slechts mag worden beschikt na bekomen machtiging van
Burgemeester en Wethouders;
6°. dat de vereeniging en de afdeeling gehouden zijn tot
het verstrekken van alle door Burgemeester en Wethouders
gevraagde inlichtingen het bedrijf betreffende, tot het ver-
leenen van inzage in de boeken en tot het inzenden van
de jaarlijksche rekening, zoo spoedig mogelijk na 1 Januari
van ieder jaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 69. Leiden, 10 Maart 1932.
In het hieronder afgedrukt adres verzoekt het hoofd
bestuur van de Schippersvereeniging „Schuttevaêr" Uwe
Vergadering over te gaan tot een verlaging van het haven
geld voor stoom- of motorbooten, hetwelk thans 4 cent
per ton en per reis bedraagt.