29
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912
(Gemeenteblad No. 13) op het Bijden, laatstelijk ge
wijzigd bij verordening van 30 Maart 1931
(Gemeenteblad No.'11).
Eenig Artikel.
In artikel 25 der bovengenoemde verordening wordt de
punt komma achter het onder 13 gestelde vervangen door
een punt en vervalt het onder 14 gestelde.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
A. van de Sande Bakhuyzen, Voorzitter.
J. Bool, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 67. Leiden, 10 Maart 1932.
Bij Koninklijk besluit van 29 December 1931, S. 556, zijn
bepalingen vastgesteld waarnaar een tijdelijke korting
van 1 Maart 1932 tot 1 Maart 1935 wordt toegepast op
de bezoldiging o. m. van de leeraren aan de Rijks hoogere
burgerscholen.
Deze korting bedraagt:
a. voor hen, die gehuwd zijn, en voor hen, die gehuwd
zijn geweest, 21/a ten honderd voor de eerste 2000.en
5 ten honderd van het meerdere der jaarlijksche bezoldi
ging, met uitzondering van het bedrag daarvan, hetwelk
aan kindertoelage wordt genoten;
b. voor hen, die ongehuwd zijn en nimmer gehuwd zijn
geweest, 21/2 ten honderd van de eerste f 1000.en 5 ten
honderd van het meerdere der jaarlijksche bezoldiging, met
uitzondering van het bedrag daarvan, hetwelk aan kinder
toelage wordt genoten.
Bij schrijven van 20 Januari 1932 n°. 167, afd. V. EL M. O.,
deelde Zijne Excellentie de Minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen mede, dat deze korting ook dient te
worden toegepast op de bezoldiging van het onderwijzend
personeel der van Rijkswege gesubsidieerde gymnasia en
gemeentelijke hoogere burgerscholen, indien men althans
prijs stelt op het behoud der Rijksbijdrage.
Gemeld Koninklijk besluit is uiteraard ook toepasselijk op de
bezoldiging van de leeraren aan de Rijks-kweekscholen voor
onderwijzers en onderwijzeressen.
De daarin bedoelde korting is echter niet verplichtend
gesteld op de salarissen van de leeraren aan de gemeente
lijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
Wordt evenwel tot korting op de bezoldiging van de
leeraren aan het gymnasium en de beide hoogere burger
scholen besloten, hetgeen met het oog op de financieele
omstandigheden naar ons gevoelen absoluut geboden is,
dan behoort die korting billijkheidshalve ook toegepast te
worden op de bezoldiging van de leeraren aan de gemeen
telijke kweekschool, aangezien de leeraren aan die school
reeds verscheidene jaren volgens de Rijksregeling en op vrijwel
gelijken voet bezoldigd worden als hunne collega's aan het
gymnasium en de beide hoogere burgerscholen.
Op grond van een en ander en onder overlegging van de
ter zake ingewonnen adviezen, geven wij U derhalve in over
weging om te besluiten, dat op de bezoldiging van het
onderwijzend personeel aan het gymnasium, de hoogere
burgerschool met vijfjarigen cursus, de hoogere burgerschool
voor meisjes en de kweekschool voor onderwijzers en onder
wijzeressen, waaronder ook te begrijpen de bezoldiging voor
het geven van les aan de afzonderlijke cursussen dier kweek
school, een gelijke korting over hetzelfde tijdvak worde toe
gepast, als die, welke overeenkomstig het Koninklijk besluit
van 29 December 1931, S. 556, van Rijkswege wordt toe
gepast op de bezoldiging van de leeraren aan de Rijks
hoogere burgerscholen en de Rijkskweekscholen voor onder
wijzers en onderwijzeressen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 68. Leiden, 10 Maart 1932.
In Uwe Vergadering van 2 September 1929 (Ingek. Stukken
No. 147), werd besloten aan de Onderlinge Vereeniging voor
Ziekenhuis verpleging en aan de afdeeling Zieken huis verpleging
van de Coöperatie „Vooruit" ook weder over het jaar 1929
een bijdrage van ƒ1.per patiënt en per verpleegdag toe
te kennen voor die leden dier vereenigingen, wier verpleeg-
kosten, zoo zij geen lid waren, geheel voor rekening van de
gemeente zouden komen.
Dit eenvoudige woordje „geheel" hierboven cursief
gedrukt is de aanleiding geweest tot belangrijke discussiën
en oveiwegingen, tot het instellen van een diepgaand onder
zoek naar de gestie van het bedrijf der vereenigingen en is
ten slotte de oorzaak, dat ons College eerst thans met een
goed gefundeerd voorstel kan komen, een voorstel, dat tevens
de bedoeling heeft deze aangelegenheid definitief te regelen.
Het bestuur van de Onderlinge Vereeniging voor Zieken-
huisverpleging kortheidshalve „de Onderlinge" deelde
ons bij schrijven van 7 April 1930 mede, dat de berekening
van de bijdrage over 1929 niet had plaats gehad overeen
komstig het oorspronkelijk raadsbesluit, doch dat een wijzi
ging daarin was aangebracht, die de aan de vereeniging
toekomende bijdrage belangrijk had doen verminderen.
De bijdrage toch, die vroeger berekend werd naar die
patiënten, wier verpleegkosten voor rekening van de gemeente
zouden komen, was thans berekend naar hen, wier verpleeg
kosten „geheel" door de gemeente werden betaald.
Deze wijziging kwam de vereeniging te staan op een ver
mindering van de bijdrage van 6000.
Intusschen vernamen wij, dat ook het bestuur van de
afdeeling Ziekenhuisverpleging van de Coöperatie „Vooruit"
kortheidshalve „Vooruit" dezelfde bezwaren tegen de
berekening van de bijdrage over 1929 had.
De Commissie voor den Geneeskundigen Dienst, in wier
handen wij de desbetreffende stukken stelden, achtte het
noodig de besturen van de beide vereenigingen bijeen te
roepen, teneinde deze zaak te bespreken en tot klaarheid
te brengen. Zij noodigde den Wethouder van Financiën uit
daarbij tegenwoordig te zijn.
In die bijeenkomst, die op 13 October 1930 plaats had,
heeft de Commissie aan de besturen getracht duidelijk te
maken, dat de berekening van de bijdrage op de juiste
wijze had plaats gehad.
Immers, toen Uwe Vergadering op 26 November 1923
voor de eerste maal besloot aan de Onderlinge een bijdrage
te verleenen van 1.per patient en per verpleegdag,
bestonden nog slechts 2 categorieën van patiënten, dat waren
de vermogenden en de onvermogenden, d. w. z. zij die hunne
verpleegkosten geheel zelf betaalden en zij die niets betaalden
en dus geheel van gemeentewege werden verpleegd. Een 3e
categorie, die der minvermogenden, bestond niet.
Het staat dus ontwijfelbaar vast, dat Uwe Vergadering
bedoeld heeft en niet anders heeft kunnen bedoelen, dan
bij te dragen voor hen, die geheel onvermogend zijn.
Het zou derhalve geen zin hebben gehad het woord
„geheel" in het raadsbesluit in te voegen.
Ook uit de latere door ons College aan U ingediende
voorstellen en uit de daaromtrent gevoerde discussiën, blijkt
dit zeer duidelijk.
De zooeven bedoelde 3e categorie van personen ontstond
eerst in 1927, toen het Tarief van bijdragen in Ziekenhuis
verpleging werd vastgesteld.
Deze categorie omvat de win vermogenden, dat zijn zij
die, krachtens dat tarief, een zekere som in hunne verpleeg
kosten moeten bijdragen.
Door de toepassing van dit tarief zou inderdaad de
bijdrage aan de vereenigingen vrij sterk verminderen, om
dat zij, die nu gingen bijdragen, te voren tot de onvermo
genden behoorden, waarvoor de bijdrage werd verleend en
nu naar de 3e categorie overgingen, waarvoor niet wordt
bijgedragen.
De bedoelde vermindering, als gevolg van den overgang
naar een andere categorie, heeft echter, in overleg met den
toenmaligen Wethouder, hoewel o. i. ten onrechte, niet plaats
gehad.
Toen echter in ons voorstel van 26 Augustus 1929 (Ingek.
Stukken No. 147) er nog eens nadrukkelijk op werd gewezen,
dat de bijdrage alleen werd toegekend voor geheel onver
mogenden en de Wethouder van Financiën op een desbe
treffende vraag van Uw toenmalig medelid, den heer
Parmentier, in Uwe Vergadering van 2 September d a. v.,
dezen maatstaf van berekening nog nader toelichtte, heeft
de berekening op de juiste wijze plaats gehad.
Nadat de Commissie dit een en ander aan de besturen
had medegedeeld, legden deze zich bij de wijze van berekening
neer en bleef de bijdrage over 1929 op het eenmaal vast
gestelde bedrag bepaald.
In verband hiermede kwam echter als 't ware van zelf de
vraag naar voren, of ten aanzien van de toekenning van
de bijdrage niet een ander systeem kon worden gevolgd,
waardoor een afdoende regeling kon worden verkregeu.
Eenerzijds wenschte men de bijdrage te verhoogen, ten