24
MAANDAG 25
JANUARI 1932.
Gemeentebegrootingverpachting baggerwerk.
(Sehüller e.a.)
pachter ƒ756.minder en de uitkeering aan ziekengeld,
berekend voor 10 arbeiders op 40 dagen per jaar, bedraagt
voor den pachter 255.minder dan voor de gemeente.
In totaal betaalt de pachter dus 3423.minder dan de
gemeente; en nog kan hij maar slechts ƒ604.goedkooper
wezen dan de gemeente.
Deze aannemer heeft voor het baggerwerk alleen bij open
bare verpachting ingeschreven voor ƒ18.000.en thans heeft
hij een opga.ve gegeven van 12 X 1048.of ƒ12576.Hij
heeft dus in den tijd van 12 dagen, toen de prijzen van zijn
concurrenten bekend waren, een aanbieding gedaan, welke
f 5424.minder was dan die van voorheen. De argumenten
daarvoor heeft spreker nergens kunnen vinden.
Voor het geheele werk had deze aannemer bij openbare
verpachting ingeschreven voor ƒ19700.— hij schrijft thans
in voor ƒ14276.Bij dit laatste bedrag moeten de kosten
van het onderhoud der schuiten, dat de gemeente nu voor
haar rekening neemt, geteld worden; die kosten bedragen
ƒ900.zoodat die verpachting voor de gemeente een verlies
post beteekent van 15.176.De pachter geeft aan loonen
enz. ƒ3423.— minder uit dan de gemeente en ondanks dat
is hij slechts ƒ604.lager dan de gemeente. Indien hij ver
plicht werd alle bepalingen na te komen, welke de gemeente
voor haar arbeiders toepast, zou hij niet ƒ604.— lager, doch
ƒ2819.hooger zijn dan de gemeente.
Spreker meent hiermede duidelijk te hebben aangetoond,
dat het standpunt van de heeren, die steeds beweren, dat het
particuliere beheer zoo goedkoop is, althans goedkooper dan
het overheidsbedrijf, niet is vol te houden. Is het particulier
beheer iets goedkooper, dan gaat het ten koste van het loon
der arbeiders, met daarnaast mindere deugdelijkheid van het
uit te voeren werk.
Verder wil spreker enkele vragen stellen: is deze pachter
deskundig? Is hij financieel goed voor dit werk? Zijn de
borgen kapitaalkrachtig genoeg om, indien de pachter de
werkzaamheden niet kan voortzetten, daarvoor te zorgen?
Als lid der Commissie van Fabricage heeft spreker niet kunnen
constateeren, dat dit laatste inderdaad het geval was.
Thans wil spreker nog iets zeggen over artikel 17 van het
pachtcontract, bepalende dat de pachter zich heeft te houden
aan de voorwaarden, vervat in de Raadsbesluiten van 26 Maart
1914, blz. 2 en 3, en van 26 Januari 1914 en 1919, bladz.
1, 2 en 3. Natuurlijk is het betrokken bedrijfshoofd, dat een
dergelijke verpachting uitschrijft, verplicht daarnaar te ver
wijzen, maar wat zegt dat voor den pachter, indien daarin
niet ligt opgesloten, dat hij de thans geldende loonen aan
de arbeiders moet betalen? Die Raadsbesluiten dateeren uit
een tijd, dat nog loonen werden betaald van 20, 21 en 22
cent per uur en men werkdagen had van 10 uur. Heeft de
verpachting plaats gehad, dan kan de pachter zeggenBurge
meester en Wethouders willen wel, dat ik 27.loon betaal,
maar ik doe het niet. De betrokken bedrijfsdirecteur zal wel
alle moeite doen om ƒ27.loon te doen uitbetalen, maar
volgens het pachtcontract, waarop de pachter heeft inge
schreven, heeft men geen recht om dat van hem te eischen,
mits spreker heeft iets dergelijks hooren verluiden de
man zich inmiddels er schriftelijk toe heeft verbonden.
De heer Splinter zegt, dat de heer Sehüller dat wel goed
gehoord heeft.
De heer Sehüller constateert dus, dat zijn inlichtingen juist
zijn geweest.
Nu wordt, in tegenstelling met hetgeen met den vorigen
pachter is gebeurd, vastgesteld, dat het een overeenkomst
voor een jaar is, niet voor drie jaar. Men zal zeggen, dat
daaraan dit voordeel is verbonden, dat men elk jaar zijn ge
dachten over de zaak kan laten gaan, maar er staat in het
contract, dat de verpachting voor een jaar plaats heeft en de
gemeente een jaar optie geeft, m. a. w. dat de verpachting
voor twee jaren plaats heeft. Artikel 22 zegt, dat de ver
pachting stilzwijgend doorgaat, indien de overeenkomst niet
drie maanden vóór het verstrijken van den pachttermijn door
een der partijen wordt opgezegd. Dit wil dus zeggen, dat
als de pachter de overeenkomst niet opzegt en het naar het
oordeel van Burgemeester en Wethouders ock goed gaat, er
nooit meer sprake kan zijn van het in eigen beheer nemen
van dit bedrijf. Daartegenover staat, dat de pachter alle ge
legenheid en het recht krijgt om, als het bedrijf b.v. over
een jaar niet meer zoo rooskleurig gaat, tegen het gemeente
bestuur te zeggen: u wordt bedankt; ik heb er een jaar een
paar centen verdiend, maar het ziet er nu slecht uit en
knap het nu zelf maar op. Dan krijgt de gemeente den
strop; dat zit in de vastlegging voor 1 jaar.
Spreker begrijpt niet dat het College, na alle narigheid,
ellende en moeilijkheden met den vorigen pachter al deze
Gemeentebegrootingverpachting baggerwerk.
(Sehüller e.a.)
jaren, dit nog maar steeds wil verpachten. Het is zelfs zoo
sterk, dat men den vorigen pachter moest gaan helpen en
hem een maand vooruit moest betalen; toen de zaak spaak
geloopen was, heeft het College in vredesnaam de zaak maar
overgenomen; van de borgen, waarvan zoo hoog opgegeven
was, was ook niets meer te halen. Terwijl men nu weet,
dat deze pachter nog beroerder borgen heeft, waarom gaat
het College hiermede dan maar steeds door, terwijl is aan
getoond met de otficieele gegevens en rapporten, die de Raad
niet kent, dat er van een financieel verschil voor de ge
meente absoluut geen sprake is. Het is zoowel voor de
gemeente als voor de arbeiders hier werkzaam van groot
belang, dat de gemeente dit werk zelf uitvoert. Daartoe doet
spreker thans een voorstel. Spreker meent zijn eerste voorstel
nog niet te moeten intrekken, omdat het dan geen onder
werp van beraadslaging meer uitmaakt en spreker er zoo
noodig nog iets over wil zeggen; misschien zal spreker het
aan het eind van dit debat intrekken.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Sehüller, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor het baggerwerk met bijkomende
werken, vervat in Ingekomen Stuk No. 20, 15 Januari 1932,
niet te verpachten, maar in eigen beheer te doen uitvoeren."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en kan derhalve
een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De Voorzitter zegt, dat beide voorstellen van den heer
Sehüller toch synoniem zijn, behalve dat zijn pas ingediende
voorstel verder gaat.
De heer Sehüller zegt, dat zijn oorspronkelijk voorstel be
helsde, niet tot verpachting over te gaan; inmiddels is het
College daartoe overgegaan; alleen is het nog niet gegund;
het bedoelde, niet tot verpachting, wat verschil maakt met
«gunning", over te gaan.
De Voorzitter zegt, dat, als het nog niet gegund is, het ook
nog niet verpacht is; verpachting sluit in gunning.
Den heer Bergers heeft het ook bevreemd, dat dit niet aan
den laagsten inschrijver bij de gehouden openbare aanbeste
ding is gegund, maar dat er gemarchandeerd is met den op
2 na laagsten inschrijver, die veel hooger was. Desondanks is
de laagste inschrijver tot op heden nog de laagste. Waarom
is dit nu hem niet gegund? Dit moet berusten op onbekend
heid met die personen of op verkeerde inlichtingen over hen.
Spreker heeft zooeven hooien vertellen, dat zij financieel niet
goed zijn, maar spreker meent te weten, dat dit wel het geval
is; spreker kan op hun solvabiliteit geen aanmerking maken.
Spreker wil even de verdere bespreking afwachten, alvorens
een voorstel te doen om het aan den laagsten inschrijver te
gunnen.
De heer Manders zegt, dat in de Commissie van Fabricage
ook besproken is, aan wien dit gegund zou worden; in den
regel gaat de commissie met de voorstellen van de verschil
lende hoofden van dienst mede, wanneer zij die tenminste
juist acht; spreker heeft ook dit voorstel voetstoots als juist
aangenomen, maar latere inlichtingen over deze zaak voeren
spreker toch wel tot iets anders. Wanneer op zoo'n vergade
ring gezegd wordt, dat de laagste inschrijver om zijn capa
citeiten en om zijn financiën daartoe niet geschikt is, dan
kan men natuurlijk over het algemeen daar weinig tegen
overstellen, omdat men de personen niet kentde door spreker
later verkregen inlichtingen zijn echter geheel anders. Hier
is toch een heel gekke weg bewandeld, die maar zelden door
de gemeente gevolgd wordt. Men wijkt wel eens van gunning
aan den laagsten inschrijver af, maar dan staat over het
algemeen ook vast, dat hij er absoluut niet geschikt voor is.
Dit is eens het geval geweest met schilderwerk, maar men
is toch nog daarop teruggekomen en heeft het den laagsten
inschrijver gegund, omdat de borgen goed waren; toch is dit
de gemeente later opgebroken en is deze ermee blijven zitten. Dit
kan hier volgens de door spreker verkregen inlichtingen echter
absoluut niet het geval zijn. Inderdaad is de laagste inschrijver,
zooals ook in het rapport van den directeur van de Reiniging
staat, sigarenwinkelier, maar dat is geen vak en bovendien
is hij het pas 6 a 7 maanden; dat heeft hij er bij gedaan,
misschien wegens den slechten toestand. Hij heeft evenwel
ook een bedrijf, ongeveer gelijk aan wat hier gevraagd wordt
hij is n.l. pachter van den mestafvoer van de artillerie-kazerne
en tracht daarvoor een afzetgebied te vinden. Dit komtgeheel
overeen met wat voor dit bestek van hem gevraagd wordt;
alleen worden de bagger en het vuil op andere wijze ver-