40 MAANDAG 25 JANUARI 1932. Regeling schoolartsen. (Donders e.a.) voor een hall-ambtenaar-schoolarts, zooals men nu kent. De geheele ontwikkeling van het instituut van den schoolarts heeft langzamerhand geleid tot den vol-ambtenaar-schoolarts; men moetin deze niet een middenweg nemen, zooals de heer Koole voorstelt; men zal zoodoende de zaak zelf schaden, door niet één lijn te trekken. Spreker acht dus aanstelling van een vol-ambtenaar-schoolarts alleszins wenschelijk. Met aanneming van het voorstel-Vos is men er evenwel niet; volgens de al- gemeene opvatting toch is één vol-ambtenaar-schoolarts slechts berekend op het onderzoeken van 7000 kinderen; tot een grooter aantal komt geen der door spreker geraadpleegde schrijvers; voor Leiden, met 12.000 a 13,000 schoolgaande kinderen is dus één vol-ambtenaar-schoolarts beslist onvol doende; men zal hier dus moeten komen, en spreker acht dat het meest wenschelijke, tot aanstelling van twee vol-ambte- naar-schoolartsen. Over de financieele gevolgen daarvan denkt spreker echter niet zoo licht als de heer Vos, die zeide, dat men ten slotte over die bezwaren maar moest heenstappen. Onder de tegenwoordige omstandigheden kan spreker dat echter niet doen. Wanneer de gemeente ruimer in haar geld zat, zou spreker niet aarzelen zijn stem te verleerien aan een voorstel tot aanstelling van twee vol-ambtenaar-schoolartsen, maar onder de tegenwoordige verhoudingen durft hij dat niet aan. Wil de heer Vos zijn voorstel in dien zin wijzigen, dat hij er een beginseluitspraak van maakt, dan zal spreker er zijn stem aan geven, maar met het oog op de tegenwoordige financieele omstandigheden kan hij geen vrijheid vinden thans over te gaan tot de aanstelling van ook maar één vol-ambtenaar- schoolarts, ofschoon hij de aanstelling van zoo'n functionaris als het meest wenschelijke en meest juiste inziet. De heer van Es begint met er op te wijzen, dat de heer Koole, de heer Vos en inzonderheid de heer Donders bij het schoolkind den nadruk hebben laten vallen op de school, terwijl hij er nog weieens den nadruk op zou willen laten vallen, dat het kinderen zijn, dat die kinderen ouders hebben en dat naar zijn opvatting in de eerste plaats op die ouders de verplichting rust om voor die kinderen te zorgen, ook wat hun gezondheid betreft. Nu geeft spreker toe de juistheid van de stelling van den heer Vos, dat, waar de wet de ouders verplicht hun kinderen naar de school te sturen, daartegenover een zekere ver plichting van de overheid staat om te zorgen, dat de school zoo min mogelijk schade aan de gezondheid der kinderen toebrengt. Daarom acht ook spreker een zeker geneeskundig schooltoezicht noodzakelijk, maar dan moet dit het karakter blijven dragen van eenigszins tegemoetkomen aan de ouders, inzonderheid aan degenen, die hun plicht tegenover hun kinderen verzaken. Het moet altijd in zekeren zin een bijzaak blijven en het mag geen hoofdzaak worden. Uit een principieel oogpunt is spreker dan ook tegen het aanstellen vari een vol-ambtenaar schoolarts, omdat daarmede eigenlijk wordt beoogd zooveel mogelijk de taak, welke op de ouders rus', aan dezen te ontnemen, terwijl z.i. de ouders juist meer moeten worden opgevoed in deze richting, dat zij die taak ten behoeve van hun kinderen op hun schouders moeten nemen. Wat het voorstel van den heer Koole betreft, daarover kan spreker kort zijn. De voorsteller wil naast de vier school artsen, die er reeds zijn, een vol-ambtenaar-schoolarts aan stellen en hij grondt dat vooral op de bezwaren, welke hij heeft tegen de methode van onderzoek, welke tot heden is toegepast en door hem niet serieus genoeg wordt geacht. Hij meent, dat door het tevens benoemen van een vol- ambtenaar-schoolarts dat onderzoek veel serieuser zal worden. In het verdere pleidooi van den heer Koole merkt men eigenlijk van dien vol-ambtenaar-schoolarts bij de vier school artsen niet veel meer en pleit hij alleen voor de aanstelling van een vol-ambtenaar-schoolarts, zoodat hij in dit opzicht zeer nabij komt aan het voorstel van den heer Vos. De heer Koole poneerde o. a. dat. de ouders, die hun kinderen gezond naar school sturen, ook mogen eischen, dat zij daar na 7 of 8 jaar even gezond af komen. Dat kan natuurlijk niemand aan de ouders verzekeren, ook geen schoolarts en ook geen vol-ambtenaar-schoolarts. Behalve de school, waar de kinderen in den regel ten hoogste 5 uur per dag vertoeven, hebben nog geheel andere factoren invloed op de gezondheid der kinderen, zoodat men niet kan zeggen, dat, als de kinderen na 6 of 7 jaar niet gezond yan de school alkomen, dit louter veroorzaakt is door de school; die stelling kan natuurlijk niet gehandhaafd worden. Scoliose wordt niet alleen ver oorzaakt door het zitten op banken, waarvoor de heer Koole altijd groote vrees heeft; het is bekend dat de oorzaak van die scoliose dikwijls al aanwezig is vóór het 4de of 6de levens jaar; de oorzaak ligt dikwijls al in het beenderengestel; ook Regeling schoolartsen. (van Es.) zonder schoolgaan zouden die kinderen op lateren leeftijd scoliose krijgen. De oorzaak ligt volstrekt niet alleen in de houding, die de kinderen in die bank aannemen. Neemt men in aanmerking, dat de kinderen van het 1ste en 2de leerjaar ten hoogste 4 uur per dag op school zijn, 9—11 en 24, en voor de rest van den dag thuis zitten of spelen, dan zijn er nog heel wat dingen, buiten het zitten op de schoolbanken, die invloed kunnen hebben op den lichaams bouw van die kinderen; de houding, die zij aannemen bij het thuis aan tafel spelen of schrijven, waarop dus de ouders toezicht moeten houden, heeft dikwijls een veel fataler invloed dan de houding van de kinderen op de schoolbanken. Spreker wil niet zeggen, dat de bezwaren van den heer Koole geheel ongegrond zijn; er zullen ook wel gevallen zijn, veroorzaakt door de houding in de schoolbanken, maar men moet toch voorzichtig zijn en den heer Koole niet op dat pad volgen, om alles te veel te generaliseeren. De heer Koole had in zijn qualiteit bij kinderen juist op het bekleede deel van het lichaam ernstige huidziekten ge constateerd; hij kwam met een ijselijk verhaal van de schubben, die er bij het krabben afkwamen, wat zoo besmettelijk was. Spreker ontkent niet, dat die gevallen ernstig kunnen zijn, maar er is ook een huidziekte, die er heel erg uitziet en ook zeer moeilijk te genezen is dikwijls, maar absoluut niet besmettelijk is; spreker weet zeer veel gevallen, dat dergelijke kinderen naast zusjes of broertjes slapen, maar toch nooit die ziekte overbrengen; zoo'n huidziekte levert heelemaal geen besmettingsgevaar op. De heer Koole moet dus niet te veel generaliseeren en dat niet als argument gebruiken voor het volledige onderzoek door den schoolarts, zooals hij wil. Verder heeft de heer Koole enkele uitspraken aange haald van Dr. Murk Jansen, iemand, dien ook spreker hoogachten aan wiens oordeel ook spreker groot gewicht hecht. Dr. Murk Jansen bepleit een onderzoek naar de oorzaken van afwijkingen in het beenderengestel van menschen en nu heeft de heer Koole, wijzende op het groot percentage van de lotelingen, dat voor den militairen dienst wordt afgekeurd, aanbevolen de medewerking aan een onderzoek door middel van de schoolartsen, maar naar sprekers meening vindt hier niet in de eerste plaats de schoolarts zijn taak. De oorzaken van die afwijkingen zijn niet in de voornaamste plaats te vinden in de school, maar in andere dingen. Dr. Murk Jansen legt den nadruk op het te vroegtijdig rooken van de kinderen, op de voeding en op de geheele levenswijze, welke zaken op het beenderengestel veel invloed kunnen hebben err met de school niet zooveel hebben te maken. De heer Koole wees ook op het feit, dat de kinderen, die diphterie-bacillen-dragers zijn, met de andere kinderen uit denzelfden kroes drinken. Indien dat gebeurt, wordt niet vol doende de hand gehouden aan de bepaling, dat kinderen, die diphterie-bacilleri bij zich hebben, niet tot de school mogen worden toegelaten. Spreker hoort den heer Groeneveld vragen, hoe dat wordt geconstateerd. Dit geschiedt met behulp van een keelwatje, waarmede de keel wordt schoon gemaakt. Aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde zijn die watjes te verkrijgen, terwijl men ze daar na gebruik kan laten onderzoeken. Dat kost niets, want de gemeente betaalt het. De huisarts kan dat doen, zoodat er geen schoolarts voor noodig is. Spreker kan mededeelen, dat, als in een gezin diphtheritis heeft ge- heerscht en de ziekte is geweken, de huisartsen nagaan of de andere kinderen in zulk een gezin ook diphterie-bacillen bij zich hebben en als dit het geval blijkt te zijn, zorgen, dat die kinderen niet de school bezoeken. Dat gevaar wordt door ernstige medici voldoende onder het oog gezien. Zooals spreker reeds heeft uiteengezet, is hij in principe tegen het voorstel van den heer Vos, strekkende om één vol- ambtenaar-schoolarts aan te stellen. In dit opzicht is hij het volkomen met den heer Donders eens. Hij staat in dezen niet alleen. Hij heeft zijn licht opgestoken bij een vol-ambtenaar- schoolarts in een andere gemeente, die verklaart, dat 6000 kinderen voor een vol-ambtenaar-schoolarts meer dan vol doende is, en in een rapport, door de Sociaal-Hygiënische Commissie op 31 Juli uitgebracht aan het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst, wordt gezegd, dat 6800 kinderen voor een schoolarts voldoende moeten worden geacht. Dit getal zou volgens dat rapport nog iets kunnen worden opgevoerd. Men kan dus aannemen, dat de grens ligt bij 7000 kinderen. Met den heer Donders is spreker van oordeel, dat de Raad bij aanneming van het voorstel van den heer Vos half werk zou doen, omdat bij een schoolbevolking van 12000 kinderen twee vol-ambtenaar-schoolartsen genoeg werk zouden hebben. Werd één vol-ambtenaar-schoolarts aangesteld, dan zou spreker er zich niet mede kunnen vereenigen, dat de schoolkinderen op bepaalde tijden werden onderzocht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 24