6
MAANDAG 11
JANUARI 1932.
Geldleening.
(Groeneveld e.a.)
kooper aan de gemeente het bestaan van dat windrecht
heeft verzwegen, waardoor die grond als bouwgrond vrijwel
waardeloos wordt, dan heeft hij toch ook wel zeer incorrect
gehandeld en dan is de vraag, of de gemeente dan niet met
gelijke munt mag betalen; spreker acht dat niet ongeoor
loofd. Men kan die zaak hier nu niet uitzoeken. Spreker
zou het College een voorwaardelijke opdracht willen geven,
om dien grond te koopen, wanneer dat windrecht geen
bezwaar oplevert of dat bezwaar nog door onderhandeling
kan worden opgeheven, maar anders zou spreker er veel
voor gevoelen om nog van dien grond af te komen.
De heer Manders acht het denkbeeld van den heer Wilmer
niet voor verwezenlijking vatbaar. Er is eenmaal een raads
besluit tot aankoop van dien grond en wanneer Gedepu
teerde Staten dat raadsbesluit goedkeuren, hetgeen volgens
de voordracht het gevolg zou zijn van het aangaan dezer
leening, dan gaat de koop door. Nu zit echter, indien de
Raad tot het aangaan van deze leening besluit, daaraan
niet onvoorwaardelijk vast, dat Gedeputeerde Staten het
raadsbesluit tot aankoop van den grond goedkeuren, en
wanneer het rusten van dat windrecht op dien grond een
zeer ernstig bezwaar mocht zijn, zou de eenige uitweg wezen,
dat Gedeputeerde Staten hun goedkeuring aan het Raads
besluit onthielden. Anders zou de gemeente moeten gaan
procedeeren over de vraag, of zij iets goeds dan wel iets
ondeugdelijks heeft gekocht.
Waar dit er aan vastzit, zou het wenschelijk kunnen zijn
met deze leening te wachten, maar men zou ook aan Gede
puteerde Staten kunnen vragen de gemeente te helpen door
het Raadsbesluit tot aankoop van den grond niet goed te
keuren.
De heer Donders onderstelt, dat er wel een voorloopig
koopcontract tusschen den verkooper en de gemeente zal zijn
opgemaakt.
De Voorzitter doet opmerken, dat dit het geval niet is;
een dergelijk contract is niet geteekend.
De heer Donders neemt toch aan, dat de koop onder
bepaalde voorwaarden is aangegaan. Een van die voor
waarden zal dan vermoedelijk zijn, dat de grond wordt,
verkocht met alle heerschende en lijdende lasten, terwijl
een van die lasten dan is het windrecht. Wordt nu de
leening aanvaard, dan zal de gemeente den grond moeten
transporteeren op de voorwaarden, waarop de koop heeft
plaats gehad, dus onder meer met alle heerschende en
lijdende lasten, waartoe dan behoort het windrecht. Het
lijkt spreker moeilijk om daaraan te ontkomen. Beschouwt
de Raad die kwestie van het windrecht als een groot be
zwaar, dan is er slechts één mogelijkheid om daaraan te
ontkomen, n.l. om de goedkeuring van Gedeputeerde Staten
op den grondaankoop niet te krijgen, en wel door het af
stemmen van de leening.
De Voorzitter merkt op, dat dit zou zijn het goedkeuren
van een fout van het gemeentebestuur, door een achterdeur,
door aan Gedeputeerde Staten te vragen om het Raads
besluit tot aankoop van den grond niet goed te keuren. De
heer Donders gaat namelijk van de praemisse uit, dat de
grond is gekocht met al de bezwaren, welke er aan kleven,
en wenscht dan aan Gedeputeerde Staten te vragen dien
aankoop niet goed te keuren, omdat het gemeentebestuur
heeft gemerkt, dat op den grond een last rust, waarvan het
het bestaan bij den koop niet kende en welken het, indien
het niet tot die ontdekking was gekomen, zou hebben aan
vaard. Men zou dan een grove onfatsoenlijkheid begaan
tegenover den verkooper.
De heer Donders zegt zich niet te hebben uitgelaten over
de al of niet wenschelijkheid van het gebruiken van dat
middel. Hij heeft de kwestie alleen scherp willen stellen,
aan den Raad overlatende om al dan niet van dat middel
gebruik te maken. De grond is vermoedelijk gekocht met
de lasten, welke er op rusten, en nu blijkt, dat o.a. als last
het windrecht er op drukt. Men kan nu den grond aanvaar
den met dat windrecht, omdat dit een van de lasten is, al
heeft men dit niet geweten, of men kan zich op een minder
fatsoenlijk standpunt stellen en, om van den koop af te
komen, het afstemmen van de leening gebruiken als middel
daartoe.
De Voorzitter geeft als zijn meening te kennen, dat de
gemeente, indien zij den grond heeft gekocht met al de
Geldleening e.a.
(Voorzitter e.a.)
lusten en lasten, verplicht is, hoe onaangenaam het ook
moge zijn, dien te aanvaarden.
De heer Wilbrink brengt in het midden, dat de Raad,
toen hij tot aankoop van den grond besloot, in de meening
heeft verkeerd, dat hij bouwgrond kocht. Nu moet worden
toegegeven, dat grond, waarop windrecht rust, geen bouw
grond meer is. Men kan wel zeggen, dat de Raad fatsoens
halve verplicht is den grond te aanvaarden, omdat deze
gekocht is met al de lusten en lasten, maar het lijkt spreker
verstandig om de zaak aan te houden, want. indien Gede
puteerde Staten zoo streng toezicht houden op de financiën
van de gemeenten, kan hij zich niet voorstellen, dat zij
zullen laten passeeren, dat onder de gestelde voorwaarden
deze leening wordt aangegaan. Door twee sprekers, behoorende
tot de grootste fracties in den Raad, en door anderen is
gezegd, dat, als de grond niet wordt overgedragen en de
leening is gesloten, het geld voor andere doeleinden kan
worden gebruikt. Dit zal ter kennis van Gedeputeerde Staten
komen en dan kan spreker zich niet indenken, dat zij de
leening goedkeuren.
Of men de leening laat doorgaan of niet, het zal naar
sprekers meening op hetzelfde uitkomen. Men kan de zaak
even goed uitstellen tot een volgende vergadering en inmiddels
onderzoeken, of inderdaad op dien grond windrecht rust.
De Voorzitter zegt, dat een uitstel tot de volgende ver
gadering beteekent, dat het aanbod voor deze leening
vervalt.
De heer Schiiller vraagt, of het voorstel van den heer
Wilmer, strekkende om te bepalen, dat, alvorens de over
dracht van den grond plaats heeft, Burgemeester en Wet
houders met nadere mededeelingen bij den Raad zullen
komen, door het College wordt overgenomen.
De Voorzitter antwoordt, dat een dergelijk voorstel van
den heer Wilmer niet is ingekomen.
De heer Schüller zegt, dat hij dan een voorstel in dien
geest doet.
De heer Wilmer is met den heer Donders van meening
dat, als in het voorloopige koopcontract staat, dat de ge
meente den grond met alle lasten en lusten heeft gekocht,
zij er aan vastzit, voor het geval Gedeputeerde Staten het
raadsbesluit goedkeuren. De eenige manier om van dien
grond af te komen is het afstemmen van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders en dan later zien wat men zal
doen. Spreker ziet het immoreele daarvan niet in.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor, de behandeling van deze zaak voor een half uur te
schorsen en haar dan opnieuw aan de orde te stellen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van vijf Stadsgeneesheeren voor het tijdvak
1 Januari 19321 Januari 1934.
(Zie Ing. St. No. 3.)
De Voorzitter verzoekt den heeren Yerweij, Coster, Knuttel
en van der Reijden het stembureau te vormen.
Worden bestendigd ieder met algemeene (31) stemmen in
hunne betrekking van Stadsgeneesheer voor het tijdvak
1 Januari 19321 Januari 1934 de heeren Dr. J. C. M.
Timmermans, H. P. Veldhuijzen, P. J. M. Niemer, A. J.
B. Poortman en W. A. Muijzert.
(De heer Splinter was bij deze stemming tijdelijk niet
aanwezig).
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
II. Voorstel tot aankoop van gedeelten grond gelegen aan
den Zijlsiugel, kad. bekend Sectie K, Nis. 692 tot en met
695, 698 en 1317, alle ged. en tot beschikbaarstelling van
de voor dien aankoop benoodigde gelden.
(Zie Ing. St. No. 1.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.