MAANDAG 11 JANUARI 1932. 5 Geldleening. (Wilbrink e.a.) steken, houden wel degelijk rekening met de rente, die de overheid betaalt. Spreker acht het in het weloverwogen economisch belang der ingezetenen buitengewoon moeilijk om aan verhooging hiervan mede te werken. Volgens den heer Verweij is het verschil met de vorige leening niet zoo groot, maar spreker is het daarmede niet eens; hij acht dat wel groot. De kosten, op die leening vallende, zijn bijna 2 geweestde gemeente heeft dus niet a pari geleend, maar er zijn 2 voor kosten bijgekomen, en er komen natuurlijk zegel- en registratie-kosten en advertentie- en provisie- kosten bij, maar spreker denkt niet, dat dit 2 beloopt, doch ten hoogste l7/s Men voegt spreker toe, dat het 53/s wordt. Als dit juist is, dan zou het nog meer worden. Spreker zou gaarne vernemen, of dit cijfer precies juist ismen zou dan tot de conclusie moeten komen, dat de gemeente practisch niet tegen 5 leent, maar er buitengewone kosten op de leening zijn gekomen. De heer Goslinga begint met te verklaren, dat naar de meening van het College door Gedeputeerde Staten een zaak wordt doorgedreven, welke niet in het belang van de ge meente Leiden is. De bezwaren, welke het College heeft tegen de houding van Gedeputeerde Staten, culmineeren in twee dingen: vooreerst dat, gelijk de heer de Reede zeide, aan de gemeente geld wordt opgedrongen, waaraan geen be hoefte bestaat, en in de tweede plaats in het feit, waarop de heer Wilbrink en anderen hebben gewezen, dat het rentetype wordt verhoogd. De gemeente wordt verplicht 250.000.te leenen tegen 5£%, terwijl zij aan dat geld geen behoefte heeft, omdat uit de opbrengst van de leening van 2 millioen deze gronden gemakkelijk kunnen worden betaald. Het is wel waar, dat dit een leening is voor slechts 5 jaar, maar spreker heeft in een conferentie met Gedepu teerde Staten betoogd, dat de moeilijkheid om die leening om te zetten in een voor langer termijn, op geenerlei wijze wordt verzwaard, indien deze grondaankoop wordt goed gekeurd. Over 5 jaren zal die leening toch moeten worden verlengd, omdat het niet denkbaar is, dat de gemeente in die 5 jaar zooveel zal kunnen overboeren, dat zij die leening zal kunnen aflossen. Gedeputeerde Staten blijven er bij, dat voor kapitaals uitgaven kapitaalsdekking voor langer termijn aanwezig moet zijn. Daartegen richt zich het principieele bezwaar van den heer Knuttel, een bezwaar, waarover nog wel eens te praten is en dat spreker niet zoo onjuist kan achten. Maar gezien de omstandigheid, dat de gemeente dit aanbod voor deze leening slechts tot heden in handen heeft, komt het het College gewenscht voor om, waar eenmaal tot aankoop van dezen grond is besloten en de mogelijkheid bestaat om het geld te krijgen, dezen grond maar te betalen. De redeneering van den heer Coster, dat hij tegen den grondaankoop heeft gestemd en nu ook zijn stem aan de leening zal onthouden, is onjuist. De grond is eenmaal ge kocht en of dat besluit nu met algemeene stemmen dan wel met één stem meerderheid is genomen, doet er niets toe; de Raadsleden zijn als fatsoenlijke menschen verplicht om te betalen wat zij gekocht hebben. Men kan tegen de leening stemmen, omdat men het geld te duur vindt, maar in den grondaankoop mag geen reden gelegen zijn om tegen de leening bezwaar te maken. Het gaat uitsluitend om de financiéringsquaestie en waar het College, zij het niet zonder moeite, er in geslaagd is, die voor elkaar te brengen, hoopt en vertrouwt spreker, dat de Raad dit voorstel zal aannemen. Den heer Splinter ware het aangenamer geweest, indiende heer Schüller die opmerking eerder had gemaakt. De heer Schüller wist het pas één uur voor de Raads zitting. De heer Splinter neemt het den heer Schüller dan niet kwalijk. Het College is van een dergelijk windrecht niets bekend, maar spreker wil deze zaak gaarne bezien. De heer Wilbrink zegt, dat, als dat windrecht werkelijk bestaat, men dit toch wel eens even mag bezien. Hiervan wist de Raad nietsdit kunnen zeer bezwarende omstandig heden zijn. Het polderbestuur kan dan eiken bouw ver bieden, dan wel toestaan, mits de gemeente een electrisch gemaal geeft of het afkoopt. De Raad moet toch eerst weten, of een dergelijk windrecht bestaat. De Voorzitter zegt, dat besloten is dezen grond te Geldleening. (Voorzitter e.a.) koopen en dat men er aan vastzit, ook al is door het College een fout gemaakt, wat echter lang niet vaststaat, tenzij de voorwaarden, waaronder gekocht is, aanleiding geven dit als een verborgen gebrek te beschouwen. Deze grond is ge kocht op de gegevens, die hier den Raad ter beschikking gesteld zijn. De heer Schüller zegt, dat de verkooper dit verzwegen heeft. De Voorzitter zegt, dat dat mogelijk is. Er is echter be sloten, dezen grond te koopen, zooals hij is. Yóór de over dracht zal dit wel degelijk onderzocht worden; de Raad kan zich echter daarop nu absoluut niet beroepen; die zaak is bovendien niet aan de orde. De heer Wilbrink zal dan tegen dit voorstel stemmen, om te voorkomen, dat de gemeente er op in zou gaan. Wanneer het College meent, dat de gemeente dien grond toch moet accepteeren, ook als dat windrecht bestaat, dan is spreker daartegen. De Voorzitter zegt, dat, wanneer dit windrecht een be zwaar blijkt, en wanneer de gemeente belemmerd wordt in het gebruik van den grond, dat zij zich voorstelde, n.l. straataanleg en bouwrijp maken, inderdaad zal moeten worden bezien of de grond wel zal kunnen worden aanvaard. Dan kan die geldleening voor iets anders dienen of terugbetaald worden. De heer Manders zegt, dat er zeer zeker een windrecht ten aanzien van dezen grond bestaat, tot een afstand van ongeveer 300 M.vroeger was die afstand minder, maar later is hij uitgebreid. De molen heeft electrische hulpbe maling, maar desniettegenstaande blijft dat windrecht be staan. Misschien zou men op bepaalde voorwaarden met den polder tot een overeenkomst kunnen komende polder heeft ook het voordeel, dat hij voor die hulpbemaling de elec- triciteit van de gemeente wat goedkooper krijgt. Nu is er gezegd, dat dit windrecht door den aanbieder is verzwegen dat -ligt er aan; het is maar de vraag of de grond als bouwgrond aangeboden is of niet; voor bouwgrond zal de grond dan misschien binnen den straal van ongeveer 300 M. niet geschikt zijn. Spreker meent, dat men in elk geval tot deze leening moet besluiten en inmiddels moet nagaan, welke rechten op dezen grond rusten. De Voorzitter zegt, dat het College natuurlijk zal nagaan, - voor zoover er quaestie is van een windrecht, in hoeverre daardoor het gebruik van den grond door de gemeente zal worden benadeeld. De heer van Eecke kan den Raad inlichten, dat dit wind recht wel degelijk bestaat, en wel over een straal van 375 M., vanaf het kleine watermolentje aan den Maredijk, zoodat een deel van dit terrein er wel degelijk onder valt. Het kan afgekocht worden van Rijnland, hetzij perceelsgewijze, hetzij geheel. Het heeft de strekking, dat geen opstaande gebouwen gezet mogen worden boven een zekere hoogte, die zeer laag is; zelfs de spoordijk is al te hoog. De heer Verweij meent, dat men, zelfs al rust dit wind recht op dien grond, waardoor deze dus aanzienlijk duurder zal worden dan thans, toch deze geldleening zal moeten aangaan. Immers, bestemt men het niet hiervoor, dan zullen er nog tal van andere dingen mee uitgevoerd kunnen worden. Het brandt spreker op de lippen om in dit verband de demping van het Levendaal te noemen. Den eisch, dien Gedeputeerde Staten stellen, geldt niet alleen voor den aan koop van dezen grond, maar ook voor de uitvoering van andere werken. Dat geld is in de gegeven omstandigheden best te gebruiken. De heer Wilmer sluit zich aan bij den heer Verweij, doch verzoekt het College, alvorens officieel tot aankoop van den grond over te gaan, dus vóór de overdracht, eerst in den Raad te komen met de quaestie van het windrecht, zoodat de Raad vóór de overdracht weet, hoe het daarmede staat. De heer Groenevehl zegt, dat die quaestie van het wind recht de zaak toch wel heel moeilijk maakt. De grond is door de gemeente gekocht onder voorbehoud, dat Gedepu teerde Staten het Raadsbesluit zouden goedkeuren. Nu is spreker het met den heer Goslinga eens, dat het minder correct zou zijn, om nu de leening niet aan te gaan, om aldus van dien koop af te komen, maar wanneer de ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 5