Vergadering van Maandag 11 Januari 1932.
MAANDAG 11
JANUARI 1932.
1
Geopend des namiddags te twee uur.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr. A. V AN DE SANDE B AKHUYZE N
Te behandelen onderwerpen:
1° Benoeming van vijf Stadsgeneesheeren, voor het tijdvak
1 Januari 19321 Januari 1934. (3)
2° Voorstel tot aankoop van gedeelten grond gelegen aan
den Zijlsingel, kad. bekend Sectie K, Nis. 692 tot en
met 695, 698 en 1317, alle ged. en tot beschikbaarstelling
van de voor dien aankoop benoodigde gelden. (1)
3° Voorstel tot vaststelling van eene aanvullende overeen
komst, betreffende de levering van electriciteit in de
gemeente Koudekerk door de Stedelijke Electriciteits-
fabriek te Leiden. (2)
4° Voorstel tot aanvaarding van de door Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland verleende vergunningen tot het
leggeo en exploiteeren van hoogspanningskabels ten be
hoeve van de stroomlevering aan de gemeente Woubrugge
en aan de N.V. Fabrieken „Waddinxveen" voorh. A.
Kempkes Co. te Waddinxveen. (4)
4a. Voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit van 7 De
cember 1931, in zake de tijdelijke belegging van kas
gelden. (5)
45. Voorstel tot het huren van perceel Stille Rijn No. 3,
ten behoeve van de vestiging van gemeentebureaux. (6)
5° Voortzetting van de behandeling van de begrooting van
inkomsten en uitgaven der gemeente, voor den dienst 1932.
(215 van 1931)
6" Voorstel:
a. om het voorstel van den heer Koole, in zake de
aanstelling van een vol-ambtenaar-schoolarts naast
de 4 in functie zijnde schoolartsen, niet aan te nemen
b. om het medisch toezicht op de leerlingen van de
buitengewone school voor Lager Onderwijs, evenals
het vóóronderzoek van die leerlingen, op te dragen
aan een psychiater-specialist; -
c. tot vaststelling van de verordening, regelende het
geneeskundig toezicht op de openbare en bijzondere
lagere scholen, de openbare en bijzondere bewaar
scholen, de kinderbewaarplaatsen en dergelijke in
richtingen, en den werkkring van den schoolarts.
(313 van 1931)
Tegenwoordig zijn 32 leden, namelijk: de heer van Eek,
mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Coster, van Es,
Meijnen, Beekenkamp, Vos, Schüller, Wilbrink, mevrouw
Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, Eiker bout, van
Tol, Kuipers, Bergers, van Stralen, Kooistra, van der
Reijden, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Manders, Donders,
Wilmer, van Eecke, Simonis, Koole, Groeneveld, Verweij.
de Reede en Knuttel.
Afwezig zijn de heeren van Rosmalen en Bosman, wegens
verhindering en de heer Huurman, wegens uitstedigheid.
De notulen van het verhandelde in de vergadering van
7 December 1931, voortgezet op 8, 9, 10, 11 en 21 December
1931, worden goedgekeurd.
De Voorzitter houdt de volgende toespraak:
Bij den aanvang van onze samenkomsten in dit jaar zou
ik gaarne tot U Dames en Heeren leden van den Raad en
tot U, Mijne Heeren, die in verschillende functies onze
bijeenkomsten bijwoont, met U aller gezinnen het beste
willen toewenschen voor 1932 en daarbij de bede uitspreken,
dat God ons werk ten bate der gemeente moge zegenen en
ons in de moeilijke taak, die ons wacht, moge leiden en
bezielen.
De taak, die ons wacht, is er een, die dit jaar wel dubbel
zwaar weegt en die ons allen zal doen beseffen, dat onze
verantwoordelijkheid groot is. Want hiervan zijn wij wel
overtuigd, dat het in deze zorgelijke tijden niet gemakkelijk
is den juisten weg te kiezen en te vinden. Achteruitgang
der volkswelvaart is in vollen gang en het schijnt wel alsof
gemeentebesturen en zelfs 's Lands Regeering machteloos
staan tegenover de factoren die, toenemend als in geome-
trischen reeks, dien achteruitgang in alle Jagen der bevolking
steeds dieper doen doordringen.
De inzinking toch is niet een plaatselijke, zooals Leiden
die wel eens gekend heeft, toen de eene helft der bevolking,
(Voorzitter.)
door de andere helft moest worden gesteund en toen bepaalde
industrieën, waarop onze bevolking leefde, geen levensvat
baarheid meer hadden, doch toen door grooter toewijding
en verbetering van methoden de te felle concurrentie van
andere plaatsen of landen opnieuw kon worden weerstaan
en overwonnen. De inzinking is ook niet nationaal in dien
zin, dat men kan denken aan een tekort aan economisch
inzicht van Hollanders in vergelijking met andere volken.
Geen land ter wereld vergelijkbaar in cultuur en levens
standaard met het onze wordt verschoond.
Ja, wanneer wij ons vergelijken met andere landen mogen
wij met dankbaarheid erkennen, dat ons veel gespaard is
gebleven en dat ons volk deze wereldcrisis ingaat met een
krachtig gestel en met een financieele en politieke gezond
heid, die ons heel wat veerkracht geven.
Men denke zich eens in met welken slakkengang de
ontwikkeling van de krachten, die in de volken rustten, zich
bewoog in voorgaande eeuwen, hoe men eeuwen bijvoorbeeld
zich tevreden stelde met vervoer met ossen, paarden, post
wagens, zeil- en trekschuiten, hoeveel eeuwen de versprei
ding van wetenschap en nieuws geschiedde door langzaam
werkende handpersen, hoe naast elkaar wonende volken
onbekenden voor elkaar bleven en men bedenke daarnaast
eens met welk een relatief duizelingwekkende vaart in den
tijd dien wij doorleefden de eene ontdekking zich op de
andere stapelde en in nauwelijks 50 jaren het aanzien van
de bewoonde wereld en samenleving der volkeren daarop,
kaleidoscopisch veranderde en boven alle droomen verrijkte.
De meesten onzer hebben het hoogtepunt van de ont
wikkeling van den stoom als beweegkracht mede gemaakt
en nagenoeg allen zagen wij de intrede van electriciteit,
telegraaf, telefoon, motoren, radiophonie, röntgenstralen,
cinematografie, en de geweldige ontdekkingen op medisch
en technisch gebied. Inderdaad mag het niet te zeer ver
wonderen dat de wagen in zijn bijna dolle vaart wel eens
ontspoort, dat wij in de dwaling verzeild geraakten van te
gelooven, dat alles kan en wij alles kunnen en dat wij van
tijd tot tijd eens een ontgoocheling ervaren.
Vooral in het zakenleven moest de onrustige, ongeduldige
drang naar verdere uitbreiding van productie, zooveel woeling
teweegbrengen, dat er voor het bepalen en volgen van een
bezonken economische politiek tijd, ervaring en gegeven
ontbreken gingen.
Enkele factoren van de economische ontwrichting zijn
gelukkig duidelijk herken- en aanwijsbaar en voor zoover
nationale kortzichtigheid tot internationale domheden moch
ten blijven leiden, zullen de harde lessen der praktijk, zullen
feiten deze verstorende factoren tóch doen verdwijnen.
En, voor zoover er nog andere oorzaken bestaan voor het
uitslaan der machine, leert de ervaring ons, dat binnen korter
of langer tijd deze toch weer op gang gebracht wordt.
Wanhoop noch moedeloosheid zijn goede raadgeefsters, even
min mag een besturend College zich maar laten drijven op
den stroom. Het stuir dient stevig in de hand gehouden
te worden en de blik vooruit, ook al verduisteren regen en
hagelvlagen den gezichtseinder!
Een zekere geruststelling ten aanzien van het economisch
voortleven van Leiden zonder ondragelijke onheilen vind ik
en ik geloof dat dit waarneembaar is hierin, dat de bronnen
van bestaan voor onze gemeenschap wel minder rijk zullen
vloeien, doch zeker niet ganschelijk opdrogen, gelijk dat in
enkele industriesteden en in de havensteden het geval is.
De Universiteit verkeert in bloeienden toestand en is eerder
bevreesd voor een te grooten toeloop van studeerenden, onze
markten en ons distributiebedrijf blijven ook in dagen van
achteruitloopende prijzen noodzakelijk en de zwakste stee
in „Leiden's welvaeren", de fabrieken, vertoonen groote
diversiteit en gelukkig zijn er naast enkele hard getroffen
ondernemingen, verscheidene die door verstandige leiding,
zij het ten koste van aanzienlijke offers, kunnen blijven
werken, zijn er zelfs die nog een normaal bedrijf voeren.
Wat onze verantwoordelijkheid thans zoo groot doet zijn,
is dat wij onder steeds slechter wordende omstandigheden
een gemeentelijke huishouding willen trachten gaande te
houden, die gebouwd is op in steeds toenemende mate
voorradige middelen en die stijgende uitgaven oplegt, terwijl
de inkomsten slinken. En toch zal de tering naar de nering
moéten worden gezet. Juist dat „zetten" is een z>o moeilijk
en ik ontveins het mij niet een zoo ondankbaar werk.
Veel van wat wij ons voorstelden te kunnen doen, zal nu
achterwege moeten blijven en dat wekt teleurstelling. Toch
mag men daarvoor niet terugdeinzen, als het onze overtuiging
is, dat de nood ertoe dwingt.
De Leidsche Gemeenteraad kan geen oplossing aan de
economische crisis geven en zal zich er toe moeten beperken
te zorgen, dat de economische krachten, waarover de ge
meentenaren beschikken, zoo goed mogelijk in stand ge-