MAANDAG 11 JANUARI 1932.
15
Gemeentebegrooting.
(Komijn e.a.)
meer omdat aan de toekenning van het subsidie zoodanige
voorwaarden kunnen worden verbonden, dat de crèche aan
redelijke eischen voldoet.
Nu heeft mevrouw Braggaar gewezen op de verorde
ningen in enkele plaatsen, waarin voorkomen de eischen,
welke daar voor het exploiteeren van een crèche worden
gesteld. Spreker merkt vooreerst op, dat in die verordeningen
het principe is vastgelegd, dat het exploiteeren van crèches
aan particulieren moet worden overgelaten, aan wie eischen
behooren te worden gesteld met het oog op het bijzondere
werk, dat door die particulieren wordt verricht. Dat principe
is ook te Leiden gehuldigd, zoodat de toestand hier niet
zooveel verschilt van dien in die andere plaatsen.
Het is hier, zooals mevrouw Braggaar terecht zeide, een
kwestie van meer of minder en men kan een verschillend
standpunt innemen. Men kan genoegen nemen met den be-
staanden toestand of verlangen, dat de gemeente deze zaak
binnen den kring van haar bemoeiingen trekt. Spreker geeft
mevrouw Braggaar toe, dat de bestaande crèche niet een
model-inrichting is, maar anderzijds houdt hij staande, dat
zij aan redelijke eischen voldoet, terwijl van ernstige mis
bruiken of wantoestanden tot dusverre niets is vernomen.
Op grond van dit alles acht spreker het gewenscht voor-
loopig een afwachtende houding aan te nemen. Hij weet
niet in hoeverre de mededeeling van mevrouw Braggaar, dat
de bestaande crèche te klein is en uitbreiding behoeft, juist
is, maar in elk geval is dit een zaak, welke ter beoordeeling
van het bestuur van de crèche staat. Indien er voortdurend
te weinig plaats zou zijn, zou het bestuur hebben te over
wegen, of het gewenscht is een nieuwe crèche in te richten.
Maar zelfs al zou het voorkomen, dat er gebrek aan plaats
ruimte was, dan zou dat zeker zijn te betreuren, maar dan
zou dat nog geen reden zijn om over te gaan tot het in
richten van nieuwe crèches ten einde aan alle aanvragen te
kunnen voldoen, zelfs in de spitsuren, want het gaat hier
inderdaad niet om een levensbelang voor de gemeente.
Spreker zal onderzoeken, of er sprake is van een voort
durend gebrek aan plaatsruimte, en mocht dat het geval
zijn, dan zal hij met het bestuur van de crèche overleggen
hoe daaraan is tegemoet te komen.
Mevrouw Braggaarde Does heeft dit voorstel dit jaar
voor het eerst gedaanhet is dus door haar niet herhaalde
lijk besproken. De Wethouder heeft van ernstige bezwaren
tegen deze inrichting nooit gehoord, maar wanneer zal hij
dan van ernstige bezwaren daartegen spreken? Dat de heer
Komijn pas kort Wethouder is, is geen argument, want deze
zaak is reeds in de sectie besproken en hij kon dus weten,
dat zij bij de begrooting ter sprake zou komen. Dat zelfs
iemand als dr. Horst deze inrichting met zijn naam niet
dekken kan, en er zelfs geheel en al tegen gekant is, dat
dr. Putto er absoluut afwijzend tegenover staat, evenals de
Armenraad haar niet gunstig beoordeelt, toch personen en
lichamen, waarmede men rekening moet houden, zijn alle
maal bewijzen, dat deze inrichting niet aan redelijke eischen
voldoet en toch heeft de Wethouder van geen ernstige
bezwaren gehoord. Wie anders zou met bezwaren moeten
komen? Dit is natuurlijk niet een klacht tegen het bestuur,
want spreekster weet, dat enkele bestuursleden, doordat de
inrichting niet over voldoende geld beschikt, gezorgd hebben
voor urinoirs en badgelegenheid en dat is ook niet de schuld
van de inrichting, die met het weinige geld doet wat zij
kan. Spreekster wil met haar voorstel dit subsidie niet in gevaar
brengen; de heer Romijn bracht hierbij dus ten onrechte
de quaestie van het subsidie ter sprake. Ook als deze in
richting zoo goed mogelijk wordt gemaakt, blijft een tweede
crèche noodzakelijk. De Wethouder sprak heelemaal niet
over spreeksters argument inzake de afstanden in de stad;
hij zal onderzoeken, in hoeverre er een tekort bestaat. Maar
hoe is dat nu mogelijk, hoe kan men onderzoeken, hoeveel
moeders, die nu hun kinderen elders in bewaring geven,
wegens den grooten afstand, in andere omstandigheden hen
naar de crèche zouden brengen? Dat is onmogelijk! Spreekster
bepleit dus nogmaals de noodzakelijkheid van een tweede
crèche. Wil de Wethouder dit voorstel niet in praeadvies
nemen, zoodat er een onderzoek naar ingesteld kan worden?
De heer Romijn ziet geen aanleiding om dit voorstel in
praeadvies te nemen. Wanneer bij het College eenige intentie
bestond om tot stichting van een tweede crèche over te
gaan, zou het iets anders zijn en zou in verband daarmede
dit geheele vraagstuk bekeken en beoordeeld kunnen worden,
maar het College meent niet, dat er een doorlcopend tekort
aan plaatsruimte is in de bestaande crèche en dat het
daarom noodzakelijk is tot stichting van een tweede over
te gaan. De heer Schiiller vraagt nu, hoe spreker dat dan
Gemeentebegrooting e.a.
(Romijn e.a.)
weet: omdat daarover nimmer doorloopend klachten zijn
ingekomen bij het gemeentebestuur. De wenschen, die ten
aanzien van de crèche bestaan, betreffen niet, dat die te
klein is en dat dagelijks menschen naar huis gestuurd moeten
worden, maar andere quaesties, die trouwens in behande
ling zijn.
Nu zegt mevrouw Braggaar: dat er niet meer komen, is
niet, omdat velen onbevredigd naai huis worden gezonden,
maar omdat de afstanden te groot zijn en de moeders er
niet meer met de kinderen heengaan.
De tegenwoordige crèche is zeer centraal gelegen, n.l. op
de Langebrug, en van alle punten van de stad vlug te
bereiken. De afstanden in een stad van den omvang van
Leiden zijn niet van dien aard, dat het noodzakelijk zou
zijn in allerlei stadskwartieren crèches in te richten. Er is
hier ter stede ook slechts één gymnasium en één hoogere
burgerschool.
Ging men uit van het standpunt van mevrouw Braggaar,
dan zouden er vier crèches moeten komen. Vooreerst is dit
geheel onnoodig, maar bovendien zou daardoor aan de
bestaande crèche het bestaan misschien geheel onmogelijk
worden gemaakt.
Waar het voor de ouders, die hun kinderen in een crèche
willen plaatsen, niet zulk een groote moeite is om van hun
woonplaats naar de Langebrug te gaan, acht spreker het
niet noodig in deze aan de wenschen van mevrouw Braggaar
te voldoen.
Mevrouw Braggaarde Does wijst er naar aanleiding van
het argument van den Wethouder, dat te Leiden ook slechts
één gymnasium en één hoogere burgerschool bestaat, op,
dat die vergelijking niet opgaat, omdat de kinderen, die
het gymnasium of de hoogere burgerschool bezoeken, zonder
geleide daarheen kunnen gaan, maar de kinderen, die in een
crèche worden geplaatst, daar altijd heen moeten worden
gebracht. De moeders, die in de Kooi of aan de achterzijde
van den Morschweg of aan den Haagweg wonen en b.v.
aan den Rijnsburgerweg moeten gaan werken, hebben zich
eerst afgetobd in haar gezin om voor de andere gezinsleden
te zorgen en moeten dan met haar kind naar de Langebrug;
vervolgens moeten zij gaan werken en, als zij afgewerkt zijn,
moeten zij haar kind halen aan de Langebrug en tenslotte
weer naar een buitenwijk van de stad loopen.
Waar spreekster meent de noodzakelijkheid van de inrich
ting van meerdere crèches te hebben aangetoond, acht zij
het onbillijk, dat Burgemeester en Wethouders blijkens de
mededeeling van den Wethouder, zelfs haar voorstel niet om
praeadvies willen nemen.
Het voorstel van mevrouw Braggaarde Does wordt ver
worpen met 18 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Splinter, Goslinga, Romijn,
Manders, Donders, Wilmer, van Eecke, Simonis, Coster,
van Es, Meijnen, Beekenkamp, Wilbrink, Eikerbout, van Tol,
Bergers, van der Reijden en Tepe.
Vóór stemmen: de heeren Koole, Groeneveld, Verweij,
Knuttel, van Eek, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren
Vos, Schiiller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Vallentgoed, Kuipers, van Stralen en Kooistra.
(De heer de Reede had de vergadering inmiddels verlaten).
Volgnr. 573 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter stelt nu voor. de verdere behandeling van
de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente
voor het dienstjaar 1932, te verdagen tot de volgende Raads
vergadering.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
VI. Voorstel:
a. om het voorstel van den heer Koole, in zake de aan
stelling van een vol-ambtenaar schoolarts naast de 4
in functie zijnde schoolartsen, niet aan te nemen;
b. oin het medisch toezicht op de leerlingen van de buiten
gewone school voor Lager Onderwijs, evenals het vóór-
onderzoek van die leerlingen, op te dragen aan een
psychiater-specialist
c. tot vaststelling van de verordening, regelende het
geneeskundig toezicht op de openbare en bijzondere
lagei e scholen, de openbare en bijzondere bewaarscholen,
de kinderbewaarplaatsen en dergelijke inrichtingen, en
den werkkring van den schoolarts.
(Zie Ing. St. No. 313 van 1931).