12 MAANDAG 11 JANUARI 1932. Gemeentebegrooting. (Knuttel.) betrof, maar de algemeene lijn, volgens welke de politieke richtingen verdeeld zijn. Spreker beoogde hiermede geen kinderachtige opsnijderij, maar hij vindt het niet de moeite waard om daarvoor de motie te wijzigen. Spreker komt verder tot de rede van den heer Beekenkamp. Deze heeft zich zelf wel een weinig tegengesproken, waar hij begon met te zeggen, dat deze motie in den Raad niet op haar plaats was, aangezien de Raad niet het recht heeft van het bestuur van de Openbare Leeszaal iets te eischen. Als dat juist was, had ook het Rijk niet het recht om, wat het gedaan heeft, onder bedreiging met inhouding van het subsidie eischen te stellen. Spreker heeft er niet een derge- lijken eisch, wat het subsidie betreft, aan verbonden, maar het spreekt van zelf dat, als het conflict op de spits werd gedreven, de gemeente dat zou kunnen doen. Uit dat oog punt is de motie bier wel op haar plaats. Van veel meer belang is datgene, waarom het gaat. De heer Beekenkamp heeft langdurige ontboezemingen gehouden, waarbij hij, schromende om te zeggen waarover het ging, alleen eenige sterke woorden heeft gebruikt. Hij sprak van „vergif" en zelfs van „pornografie". Hoe de inhoud van De Tribune met de pornografie, zelfs in den ruimsten zin des woords, in verband kan worden gebracht, is niet het minst tot spreker doorgedrongen. Volgens den heer Beekenkamp zou het primair gevoel van fatsoen in opstand moeten komen tegen de dingen, welke in De Tribune worden geschreven. De heer van Eek wees er reeds op, dat speciaal de bladen van de rechterzijde zich ook niet altijd onthouden van het plaatsen van dingen, welke krenkend zijn voor andersdenkenden, integendeel, ook anderen in hun heiligste gevoelens aantasten. Spreker behoeft slechts te wijzen op de allergrofste leugens en verdachtmakingen, welke ten opzichte van hetgeen in Rusland aan de orde is, door die bladen worden verspreid, bijvoorbeeld op hetgeen pater de Greeve zegt, die een zekere beruchtheid heeft ge kregen als iemand, wiens sadistisch wellustige uitingen eerder onder de pornografie konden worden gerangschikt. Iets der gelijks heeft nooit in De Tribune gestaan. Wat betreft de bestrijding van den godsdienst in De Tribune, herinnert spreker den heer Beekenkamp aan een reeds lang overleden geestverwant van dezen, n.l. Marnix van Sint Aldegonde, die in zijn werk „Biën-corf der H. Roomsche kereke" geheel andere dingen over de Roomsche kerk heeft geschreven dan in De Tribune staan. Of Marnix van Sint Aldegonde ieder primair gevoel van fatsoen miste, laat spreker ter beoordeeling aan den heer Beekenkamp over. De communisten eischen het recht op om in de bestrijding van den godsdienst ook gebruik te maken van het wapen van den spot. Dat wapen is in de politiek overal toegelaten. Spreker kan volstrekt niet inzien waarom de godsdienst voor spot gevrijwaard zou moeten worden, alleen omdat sommige menschen voor zich zelf er iets bijzonders van maken, en hij kent niemand het recht toe den eisch te stellen, welken de heer Beekenkamp stelt, n.l. dat wie den godsdienst wil bestrijden dat moet doen op wetenschappelijke wijze. Dat zou misschien heel goed wezen, indien de wereld alleen bestond uit wetenschappelijk onderlegde menschen, maar waar de godsdienst veelal berust op massa-suggestie, welke vaak voor degenen, die hem aanhangen, een drukkende last is, is het breken van die suggestie door krachtige bewoordingen een soort van bestrijding, welke de communisten zich niet laten ontnemen. Waar zij den godsdienst als buitengewoon schade lijk, zedenbedervend en nadeelig voor de groote massa des volks beschouwen, zullen zij voor argumenten als door den heer Beekenkamp aangevoerd, niet uit den weg gaan. Een van de grootste diensten, die men de maatschappij zou kunnen bewijzen, zou zijn, dat men hun de oogen opende omtrent den godsdienst en het wezen daarvan. Volgens den heer Beekenkamp betreft het hier geen censuur en bestaat hier de vrije gedachtenuiting, maar hij laat daarop zelf direct een beperking volgen, die alle waarde daaraan ontneemt, n.l.: maar wanneer autoriteit en gezag in gevaar komen, dan houdt alles op. Dat is de vrijheid van gedachtenuiting, van hem, die alles wil laten zooals het is; spreker wil wel gelooven, dat de heer Beekenkamp daartegen geen bezwaar maaktIn Nederland gaat de censuur steeds verder; daarom moet men opkomen legen wat hier gebeurt. Het is een teekenend staaltje dat, terwijl men indertijd in de Grondwet de vrijheid van drukpers heeft vastgelegd, men voor later opgekomen uitingen, die met de drukpers gelijk zijn te stellen, b.v. de film, weer censuur heeft ingevoerd. Die vrijheid van gedachtenuiting, waar allen zoo voor zijn, komt steeds meer in het gedrang; spreker heeft het nu speciaal tegen de liberalen. Deze Nutszaal is door het Nuts- bestuur aan de Communistische Partij voor haar Lenin- herdenking geweigerd. Gemeentebegrooting. (Knuttel e.a.) De heer Romijn: Hoe is het mogelijk? De heer Knuttel zegt, dat men dan niet over vrije ge dachtenuiting moet spreken. Wanneer men dan den toestand in Rusland er bij haalt, dan wijst spreker die vergelijking ten eenen male af. De Voorzitter verzoekt den heer Knuttel niet te ver op Rusland door te gaan. De heer Knuttel zegt, dat zijn bestrijders Rusland er bij gehaald en zich daarop gegrond hebben. Het schijnt dat men, als men ergens vóór is, dat doet op grond van iets, waar men tegen is; doordat men er in Rusland tegen is, vindt men het hier goed. Voor spreker en voor ieder met een eenigszins juiste dialectische beschouwing van de histo rische ontwikkeling zijn die dingen echter heelemaal niet het zelfde. Voor spreker is de vrijheid van gedachtenuiting geen Selbstzweck, geen ideaal, maar een middel om zijn doel te bereiken, een strijdmiddel, dat spreker opeischt voor de arbeidersklasse en de revolutionnairen hier. Wanneer de arbeidersklasse echter haar rol vervuld heeft, de socialistische maatschappij is opgebouwd en de gevaren, die haar bedreigen door samenzweringen met het buitenland enz., opgeheven zijn, dan is er ook geen enkele reden om dit aan banden te leggen. De ontzaglijke resultaten, met de dictatuur in Rusland bereikt, die met niets elders te vergelijken zijn, moeten iedereen die werkelijk doel en middelen weet te onderscheiden, doen begrijpen, dat de daar toegepaste middelen inderdaad door de ervaring uitnemend gebleken zijn. De heer Wilbrink zegt, dat de censuur dus nog strenger moet worden. De heer KnuttelNiet moet, maar zal. De communisten zeggen in Rusland precies wat zij willen, n.l. dat zij, om de dictatuur van het proletariaat haar werk te laten volbrengen, naar alle kanten afweermiddelen noodig hebben, terwijl men hier doet, alsof er gelijk recht voor allen bestaat, alsof er neutraliteit en vrijheid van meeningsuiting voor de arbeiders klasse is, terwijl men bezig is die steeds meer in te perken. Er zijn grondwettelijke rechten, waaraan men niet zoo ge makkelijk tornen kan, maar waarvan men, terwijl men zegt democratisch te zijn, steeds meer afneemt. Hiertegen komt spreker in de eerste plaats op. Zoo goed als spreker en de zijnen voor de arbeiders eischen een be hoorlijk loon, eischen zij ook vrije gedachtenuiting en pro paganda. Die eischen zijn in wezen niet verschillend. De heer Wilmer heeft het gehad over het feit, dat per soonlijke beleedigingen in den Raad niet worden geduld, en gezegd, dat De Tribune dagelijks andersdenkenden met opzet grieft, hoont en krenkt in hun heiligste gevoelens. Dergelijke beweringen van den heer Wilmer behoeven wel een kleine toelichting. Spreker meent, dat de dingen, welke in Do Tribune staan, altijd met zeer positieve argumenten worden toegelicht en dat blad de tegenstanders steeds op zakelijke wijze bestrijdt, al geschiedt het dan ook in scherpen vorm, maar hetgeen de tegenstanders van de communisten tegen dezen aanvoeren, is ook in scherpen vorm gesteld. Wat de bestrijding van den godsdienst aangaat, kan spreker zeggen, dat de dingen, welke bijzonder aanstoot hebben ge geven, waren uitgelokt door de wijze, waarop de godsdienst zich veelal met het imperialisme, de onderdrukking en de reactie associeert, doordat de godsdienst iets is, waarop men zich beroept voor het meest reactionnair en willekeurig op treden. Een van die uitingen heeft aanleiding gegeven tot een protest van Amsterdamsche dominees, waartegen andere dominees, die daarin absoluut geen krenking van de ge voelens van anderen zagen, zijn opgekomen, die in het be staan van bepaalde secten in Amerika, welke in De Tribune werden geschetst, een aanfluiting van den godsdienst zagen. Het is met die dingen altijd zoo, dat men kan zeggen, het geen tegen mij ingaat is bijzonder krenkend. Als spreker de bladen van de rechterzijde leest, kookt zijn bloed ook wei eens en vraagt hij zich weleens af, hoe men zoo brutaalweg dergelijke dingen durft neerschrijven, welke andere menschen in hun gevoelens krenken. Spreker eischt niet, dat dergelijke bladen uit de Openbare Leeszaal geweerd worden, maar keurt het daarom ook af, dat andere bladen worden geweerd. Het is al te gek om te zeggen, dat men niet al de com munistische lectuur weert. Laat men te Rotterdam de Maasecho toe in plaats van De Tribune Als men wel toelaat een tijdschrift als De Communist, dat in het alge meen dingen zegt, welke voor de leden der partij kunnen strekken ter verdere documentatie van het optreden der leiders, maar nooit voor de breede massa de vraagstukken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 12