MAANDAG 11 JANUAEI 1932. 11 Gemeentebegrooting. (Beekeukaiup e.a.) Als protest tegen de steeds driester wordende propaganda van Eusland wil spreker dan ook zijn stem onthouden aan deze motie van den heer Knuttel en spreker zou zelfs geneigd zijn, zoo dit niet op formeele bezwaren stuitte, daartegen over bij dezen Eaad in te dienen een motie van instemming met het besluit van het Bestuur der Openbare Leeszaal, dat De Tribune buiten de deur wil houden. De heer van Eek moet den heer Beekenkamp teleurstellen, want hij zal stemmen vóór de motie-Knuttel. Spreker geeft toe, dat er formeele bezwaren tegen ingebracht kunnen worden, maar de heer Knuttel heeft waarschijnlijk zijn motie in dusdanigen vorm ingediend, dat zij de meeste kans van slagen heeft. Spreker steunt die motie echter niet alleen op de hier door den heer Knuttel genoemde motieven, n.l. dat de neutraliteit wordt geschonden, door het weren van een orgaan van een der groote politieke partijen. Dat „een der groote politieke partijen" zal men zeker met een korreltje zout moeten opvatten; de Communistische Partij Holland kan moeilijk als zoodanig beschouwd worden, maar de heer Knuttel denkt waarschijnlijk aan de verbinding van zijn partij met de communistische partijen in het buitenland, in het bijzonder in Eusland. Spreker zal echter voor deze motie stemmen, omdat hij is voor de vrije geestesuiting, ook op politiek gebiedspreker aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de organen, die hij toelaat, maar hij erkent het recht van een politieke partij om haar orgaan te redigeeren, zooals zij zelf noodig oordéelt, en daarin de denkbeelden te verkondigen, die zij wenschelijk acht; volgens de democratische opvatting is dat ook in het belang van hem, die gecritiseerd wordt. Hierin verschilt spreker natuurlijk sterk van meening met den heer Knuttel ieder heeft volkomen het recht een ander standpunt te bestrijden op de wijze, die hij noodig oordeelt. Natuurlijk zag spreker op de plaats van den heer Knuttel liever een partijgenoot zitten, maar het is in het algemeen een voordeel voor de s. d. a. p. dat daar iemand zit als de heer Knuttel, die haar voldoende becritiseert om haar te noodzaken, zeer voorzichtig en duidelijk haar standpunt uiteen te zetten, de puntjes op de i te zetten en zich voortdurend af te vragen of zij de volle verantwoordelijkheid kan dragen voor wat zij doet. Dat is een democratische opvatting. Nu verdiept de heer Beekenkamp zich in allerlei uitingen in de Tribune, waaraan hij aanstoot neemt; spreker kan dat best begrijpen; hij neemt er ook wel eens aanstoot aan, maar hij neemt ook wel eens aanstoot aan uitingen in de pers van de richting van den heer Beekenkamp. Verkeerde en verderfelijke uitingen van een meening, die men goed vindt, laat men nooit zoo zwaar wegen. Spreker aanvaardt geen aansprakelijkheid voor wat in De Tribune staat en heeft er geen sympathie voor. maar het is het orgaan van een belangrijke richting en spreker acht het veel beter, al heeft hij zeer groot bezwaar tegen die richting, dat men die denkbeelden ten volle kan uiten, dan dat alles ondergronds zal moeten gebeuren. Dat zou wel in Eusland moeten ge beuren. Als daar de rollen omgekeerd waren, zou het ver schijnen van zulk een blad niet eens mogelijk zijn. Het is veel meer een bewijs van vertrouwen in eigen zaak, als men daarin de volkomen vrijheid laat. Spreker wil aannemen, dat er in De Tribune weieens uit drukkingen voorkomen, welke in hooge mate den weerzin van iedereen wekken, maar om op grond daarvan een blad te weren, vindt spreker veel erger dan het weren van het verkondigen van die meeningen. Volgens den heer Beekenkamp wordt uit de openbare leeszaal geen communistische lectuur geweerd, maar er is geen communistische lectuur, welke de dagelijksche feiten in die mate van communistisch standpunt belicht en daardoor zoozeer de belangstelling van de arbeiders wekt als juist De Tribune. Al staat spreker niet op commu nistisch standpunt en al heeft de s. d. a. p. in de commu nistische lectuur evenveel bestrijding ondervonden als de burgerlijke politieke en godsdienstige opvattingen, hij acht het toch een voordeel, dat op beredeneerende wijze en duidelijk wordt uiteengezet wat door een belangrijk deel van ons volk wordt gevoeld, naar sprekers meening helaas wordt gevoeld. Het is van degenen, die die denkbeelden bestrijden, veel beter om toe te laten, dat die denkbeelden in duidelijken vorm op den voorgrond worden gebracht, dan om de verkondiging ervan angstvallig te verbieden, omdat het verbodene trekt en de verboden vruchten in het algemeen buitengewoon smaken. Op grond van zijn democratische opvattingen is spreker van oordeel, dat aan de uiting van politieke meeningen, al worden deze dan ook weergegeven in een anderen vorm dan men zou wenschen, geen beletsel in den weg moet worden gelegd en in een openbare leeszaal, waar men Gemeentebegrooting. (van Eek e.a.) objectiviteit in acht wil nemen, De Tribune niet mag worden geweerd. De heer Wilmer kan na het betoog van den heer Beeken kamp, waarbij hij zich vrijwel kan aansluiten, heel kort zijn. Alleen wenscht hij nog een enkel woord ter tafel te brengen naar aanleiding van het gesprokene door den heer van Eek. Als men den heer van Eek oppervlakkig hoort, zou men zeggendat is volkomen juist, daartegen is niets in te brengen, het is onbegrijpelijk, dat er Eaadsleden zijn, die zich daarmede niet kunnen vereenigen. Hij zeide: elk blad moet een vrije geestesuiting hebben, ieder blad moet recht hebben zijn zaak te verdedigen, zooals het dat noodig oordeelt; dat is een uiting van democratie! Dit lijkt opper vlakkig juist, maar met een voorbeeld, al gaat dit eeniger mate mank, wil spreker aantoonen, dat die opvatting van den heer van Eek niet houdbaar is. Als een Eaadslid in den Eaad een ander beleedigt door te zeggen, dat hij liegt of dat hij, wat sommigen ook beschouwen als een persoon lijke beleediging, een zaak verdacht maakt, kan dit dan worden verdedigd met te zeggen: iedereen heeft een vrije geestesuiting, iedereen heeft het recht zijn zaak te verdedigen zooals hij dat noodig oordeelt, men moet democratisch zijn en iedereen laten zeggen wat hij wil? Dit voorbeeld toont aan, dat er grenzen zijn van fatsoen en dat in een gemengde samenleving, waarin men verkeert, het wederzijdsch respect voor elkander ook zijn eischen stelt. Nu is het allerduidelijkst dat met die eischen, die het wederkeerig respect stelt, in De Tribune geen rekening is gehouden. Niet dat nu en dan een andere richting op grievende wijze bestreden wordt; dat zou nog zoo erg niet zijndat kan spreker zich levendig indenken, maar ex professo, bij voortduring en met opzet en dagelijks, worden alle andere richtingen grievend gehoond en worden alle personen, die niet van de communistische richting zijn, in hun heiligste ge voelens gekrenkt. Dit maakt dat blad in een neutrale lees zaal absoluut ontoelaatbaar; men moet niet spreken over democratie en vrije geestesuiting en het recht, zich te uiten zooals men zelf nuttig oordeeltdergelijke dingen laat de heer van Eek in het dagelijksche leven, in den Eaad b.v. ook niet toe. De Voorzitter sluit zich voor een groot deel, behoudens misschien ten aanzien van enkele uitdrukkingen, aan bij den heer Beekenkamp en bij den heer Wilmer en, gedeeltelijk, ook bij den heer van Eek. Spreker ontraadt bepaaldelijk aanneming van deze motie, zoowel op formeele als materieele gronden. De wijze, waarop De Tribune meent, de publieke opinie te moeten beïnvloeden, heeft den laatsten tijd aan leiding gegeven tot groote ergernis. Men behoeft die artikelen en teekeningen maar te zien, om te begrijpen, dat hier ruimschoots over de schreef is gegaan. Een openbare lees zaal is ongetwijfeld een groot belang en een groote zegen voor de burgerij, die daar kennis kan nemen van alle opinies, die verkondigd worden, maar het is van even groot belang, dat dat op behoorlijke en aanvaardbare wijze gebeurt. Nu neemt de heer van Eek ook wel aanstoot in de pers van de richting van den heer Beekenkamp, maar de aanstoot, die De Tribune geeft, is toch heel wat erger en grievender en roert geheel andere snaren aan dan de andere. Deze leeszalen moeten, niet zoozeer omdat het subsidie daarvan afhankelijk is, maar als intrensieke eisch, beantwoorden aan de bepaling van art. 4 van het Eeglement, dat de voor waarden van subsidieering bevat, n.l. dat zij behooren een algemeen ontwikkelend en onderrichtend karakter te dragen en alle moreel schadelijke en uitsluitend propagandistische lectuur te weren. Men neemt die „uitsluitend propagandis tische lectuur" heel ruim, want men heeft jarenlang de lectuur van De Tritmne en van de Nieuwe Eotterdamsche Courant, die beide propagandistisch zijn, toegelatenzulk een heel strenge opvatting bestaat daaromtrent niet. Spreker gelooft evenwel, dat die uitingen in De Tribune als moreel schadelijke lectuur gequalificeerd kunnen worden en dat dit voldoende grond is geweest voor het bestuur van de Lees- zaal-Beuvens om die courant te weren. Er is niet de minste aanleiding voor het gemeentebestuur om te trachten, dat bestuur van zijn opinie dienaangaande terug te brengen. Spreker ontraadt dan ook sterk de motie-Knuttel. De heer Knuttel begint met een formeele quaestie recht te zetten, omdat hij niet gaarne verdacht wil worden van eenige neiging tot grootsprekerij. Hoewel op internationale gronden de communisten als „groote politieke partij" te betitelen zeer goed te verdedigen zoude zijn, berustte dat woord op een schrijffout van spreker; hij had bedoeld: groote politieke richting, zoodat dit niet het numerieke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 11