10 MAANDAG 11 JANUARI 1932. Gemeentebegrooting. (Knuttel e.a.) politieke partijen wordt toegestaan, n.l. om in de leeszaal de menschen in de gelegenheid te stellen van' haar be schouwingen over de vraagstukken van den dag kennis te nemen, dat dit alleen aan de communistische richting wordt geweigerd. Bovendien krijgt dit door de manier, waarop het gebeurt, n.l. een soort afdreiging vao de Inspectie op die leeszalen, die met inhouding van het Rijkssubsidie dreigt, als De Tribune niet werd opgezegd, een dubbel hate lijk en veelbeteekenend karakter; daardoor zou de gemeente zich neerleggen; het bestuur der Leeszaal heeft het al gedaan bij invoering van een nieuwe, tot nu toe hier niet bekende, censuur, n.l. op de gedrukte stukken, waardoor de bewegingsvrijheid van deze openbare of semi-openbare, door Rijk of gemeente gesubsidieerde instellingen, in dit opzicht aan banden gelegd zou worden, volkomen in strijd met het beginsel, volgens hetwelk deze instellingen zijn opgericht en met hun opzet. De gemeente kan zich in geen geval bij deze willekeur neerleggen en heeft tot taak, het neutrale karakter der openbare leeszalen te handhaven en moet dus bij dit Bestuur met kracht opkomen tegen de opzegging van het abonnement op De Tribune. De heer Beekeiikamp, acht de motie van den heer Knuttel in den Raad niet op haar plaats, omdat, waar de Openbare Leeszaal niet is een opehbare instelling in den engeren zin des woords, het Bestuur van Reuvens Leeszaal zich niets heeft aan te trekken van hetgeen de Raad in moties neerlegt en anderzijds de Raad nergens het recht aan kan ontleenen, om van het Bestuur iets te verlangen of te eischen zooals de heer Knuttel thans wil. De eenige manier waarop de Raad eventueel zijn wenschen zou kunnen kenbaar maken, zoo dat daaraan werkelijk gevolg zou kunnen worden gegeven, lijkt spreker een voorstel om het Raadsbesluit van 21 Januari 1929 in te trekken, subsidiair nader te wijzigen in dien zin, dat aan het verleende subsidie alsnog nadere voorwaarden zouden worden verbonden, waarvan de heer Knuttel zelf dan maar de redactie moet vaststellen. Reeds om deze formeele reden zal spreker zijn stem aan deze motie niet geven, omdat ze een volmaakt doelloos gebaar is, waarvan geen enkel practisch resultaat valt te verwachten. Na de toelichting van den heer Knuttel kan spreker evenwel niet nalaten op de zaak zelve nog wat dieper in te gaan en moet hij eerlijk verklaren, niet te kunnen begrijpen hoe iemand van de ontwikkeling en de weten schappelijke standing van den heer Knuttel, die toch Doctor in de Letteren is, zoo weinig gevoel van fatsoen toont, dat hij hier nog een lans tracht te breken voor de banale, de grove, de platte, de minderwaardige wijze, waarop het blad, dat in hem zijn verdediger vond, zich meent te moeten uitlaten over den godsdienst. Spreker kan zich indenken, dat er menschen zijn, die op de een of andere wijze den godsdienst willen bestrijden, maar laten zij dat dan tenminste doen op een wetenschappelijke wijze, en, zoo zij daartoe niet in staat zijn, in elk geval op een manier, die niet botst met de eenvoudigste normen van wellevendheid. De Tribune schijnt zich tot die hoogte niet te kunnen opwerken. Wie bij herhaling heeft kennisgenomen van deze walgelijke lectuur, zal het niet anders dan toejuichen, dat het Bestuur van de Openbare Leeszaal ook in Leiden gemeend heeft dit vergif, spreker mag wel zeggen: deze pornografie, van haar leestafel te moeten weren. Iemand met eenig zelfrespect zal dergelijke vuiligheid niet in zijn huis willen hebben. Ten onrechte is gesproken over de drukpersvrijheid, en vrije gedachtenuiting, daar dit niet ter zake dienende was. Spreker acht het een onschatbaar voorrecht, dat men hier in Nederland nog vrijheid van gedachtenuiting heeft en prijst zich gelukkig, dat dit grondrecht aan het Nederlandsche volk grondwettig is gewaarborgd, hetgeen natuurlijk niet wegneemt, dat wel eens den een of anderen vorm van censuur en van contröle moet worden toegepast. Een ieder, die prijs stelt op autoriteit en gezag zal ervoor moeten waken, dat uitingen, die er op gericht zijn om dat gezag in welken vorm dan ook te ondermijnen, worden geweerd door de auto riteit die in een bepaald geval de bevoegdheid daartoe heeft. Spreker behoeft hier slechts den naam Schmidt te noemen om met een actueel voorbeeld te verduidelijken, hetgeen hij bedoelt. De drukpersvrijheid is hier allerminst in gevaar gebracht. Volgens spreker moge men het betreuren, dat het nog mogelijk is, dat bladen als De Tribune ongestraft verschijnen, in elk geval is het bij de huidige wet niet mogelijk dit blad te verbieden. Het mag in Nederland vrij gedrukt worden, censuur wordt er niet op toegepast en in de ver spreiding ervan is de uitgever volkomen vrij. Of omgekeerd ook in Rusland een blad, dat op een dergelijke wijze opponeert tegen het heerschende regime en de publieke Gemeentebegrooting. (Beekenkamp.) opinie, in zulk een gunstige conditie zou verkeeren, betwijfelt spreker. In Nederland mag elk blad van elke staatkundige richting vrijelijk verschijnen. Wanneer de heer Knuttel dan ook in zijn motie spreekt over een blad van een „groote" „politieke" partij, behelst deze zinsnede twee zaken, die hier ten eenenmale buiten beschouwing kunnen blijven. Of het blad een orgaan is van een groote, dan wel van een kleine partij, doet niets ter zake, daar men hier niet aan onderdrukking van minderheden doet; maar het gaat hier evenmin om de onderdrukking van de een of andere politieke richting. Het abonnement werd niet opgezegd, omdat De Tribune een communistisch blad is. In de rijkssubsidievoorwaarden is actieve onpartijdigheid der openbare leeszaal uitdrukkelijk voorgeschreven. Partijdig zou het leeszaalbestuur dan genoemd kunnen worden, wanneer het stelselmatig en opzettelijk alle uitingen van communistische zijde zou weren, hetgeen ook door spreker afgekeurd zou worden. Het punt waarom het ging, was de schandelijke wijze, waarop De Tribune opzettelijk en bij voortduring in woord en beeld de godsdienstige gevoelens van anderen krenkt. Een primair gevoel van fatsoen en betamelijkheid verbiedt ieder beschaafd mensch een ander te beleedigen in zijn heilige gevoelens. Spreker zal den Raad niet vermoeien en niet ergeren met het citeeren van passages uit deze minder waardige lectuur en hij acht zich evenmin geroepen deze schandaligheden te laten afdrukken in het Raadsverslag. Wanneer er raadsleden zijn, die zich persoonlijk ervan willen overtuigen, dat de door spreker gebezigde kwalificaties niet overdreven zijn, dan kan hij hun eenige van die fraaiigheden laten zien. Terecht heeft het Bestuur van de Centr. Yereeniging voor Openbare Leeszalen in de bekende motiveering van haar besluit gezegd„Het lijkt ons een absurditeit, een blad, dat in staat is opzettelijk dergelijk krenkende uitingen op te nemen, een vrijbrief tot de Openbare Leeszalen te willen verleenen op grond van het regeeringsvoorschrift, dat er „lectuur van elke richting" in de leeszaal moet zijn. Geen openbare leeszaal zou eenig boek of eenige brochure, die dergelijke uitingen bevat, toelaten. Dat het hier een dagblad, orgaan eener politieke partij betreft, dat zich opzettelijk en bij herhaling te buiten gaat, maakt in wezen absoluut geen verschil". Spreker onderschrijft ook ten volle deze passage uit het bedoelde rapportN iet elk bedrukt stuk papier heeft recht op toelating tot de leeszaal en de boekerij. Men schift en keurt voor het publiek, dat vertrouwen moet hebben in het aangebodene. Het leeszaalwerk wordt beschouwd als be schavingswerk; de leeszaaltaak als cultuurtaak. Men kiest en keurt in de openbare leeszalen ook uit een gevoel van zelfrespect en dit gevoel weert hetgeen de leeszaal naar beneden trekt". Gelukkig wordt deze opvatting niet alleen gehuldigd door de leden der rechterzijde. Ook de linksche partijen gevoelen voor de toepassing van een zekere selectie. Spreker beroept zich daarvoor op een citaat uit Het Yolk (Maart 1931), waarin de vraag gesteld werd of alles wat straffeloos ge publiceerd mag worden, nu ook maar in de openbare lees zalen en boekerijen dient te worden opgenomen. De redactie antwoordde: „Geen verstandig mensch zal zulk een eisch doen hooren; het spreekt vanzelf, dat er een schiftings proces zal moeten plaats hebben". Deze opvatting, geeft spreker eenige hoop, dat ook de leden der s. d. a. p. in dezen Raad, hun stem niet zullen geven aan de motie-Knuttel. Het is toch meer dan eens gebleken, dat zij niet principieel afwijzend stonden tegen over een maatregel, genomen door het Bestuur van de Leeszaal en spreker hoopt, dat ook de socialisten in dezen Raad zullen onderschrijven de meening, die nog niet zoo lang geleden door een redacteur van De Vooruit in zijn blad werd geschreven, dat De Tribune een walgelijk blad is, waarvan hij niet begreep hoe het mogelijk was, dat het nog lezers trekt. Spreker zal niet verder spreken over de godslasterlijke wijze, waarop De Tribune haar strijd tegen het Christendom voert. Het oordeel daarover is tenslotte niet aan ons, maar aan Hem, dien De Tribune op last van Rusland voort durend zal moeten pogen te bestrijden. Spreker zegt: zal pogen te bestrijden, omdat naar zijn overtuiging, de over winning in dezen strijd niet zal zijn aan den kant van Rusland, maar aan de zijde van het Christendom, dat nu reeds bijna 2000 jaren zijn zegenrijk werk in de wereld heeft verricht. De heer Knuttel moge dit betwijfelen, ontkennen zelfs: toch is het een werkelijkheid, welke het meest grove en platte mate rialisme en atheïsme niet zal kunnen wegredeneeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 10