VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
565
redenen zij aangesteld is en waarom men in haar gehuwd
zijn geen bezwaar heeft gezien, weet spreker niet.
Intusschen kan zich hetzelfde geval bij het openbaai' onderwijs
voordoen, aangezien de gewijzigde verordening alleen bepaalt,
dat onderwijzeressen bij haar huwelijk worden ontslagen.
Wanneer een gehuwde onderwijzeres solliciteert, kan men
zich op de hoogtestellen van haar omstandigheden en bepaalde
redenen hebben haar te benoemen.
De heer Elkerbout zegt, dat de vrouwen van Rijks
ambtenaren geen andere dienstbetrekkingen mogen waarnemen
en vraagt, of een overeenkomstige bepaling ook geldt voor
de gemeente-ambtenaren.
De Voorzitter vraagt, of de heer Eikerbout bedoelt, dat
een ambtenaar vergunning moet hebben voor zijn vrouw, om
bij het onderwijs geplaatst te worden?
De heer Goslinga zegt, dat dat niet behoeft. De vrouw
mag geen nering of handel doen, maar wel onderwijs geven.
De heer Groeneveld zegt, dat de Wethouder zich formeel
gehouden heeft. Spreker heelt ook altijd toegegeven, dat bij
het openbaar onderwijs gehuwde onderwijzeressen mogen
worden benoemd, maar in verband met de motieven tot het
indertijd genomen Raadsbesluit tot ontslag aan de huwende
onderwijzeres, zou dit toch alleen in bijzondere gevallen
moeten gebeuren, b.v, wanneer de onderwijzeres geen kinderen
heeft of kostwinster van het gezin was. Zoo'n bijzonder geval
is hier echter niet aanwezig. De man van deze onderwijzeres
heeft een behoorlijk inkomen; zij heeft 2 jonge kinderen,
zoodat zij dus wel een taak heeft in het gezin, juist het
motief, waarom de huwende onderwijzeres ontslagen wordt.
Spreker weet, dat de Wethouder hieraan niets kan doen,
maar hij wil hier toch de aandacht op dat zonderlinge geval
vestigen.
De heer Meunen dankt het College voor het antwoord op
sprekers vragen bij de volgnrs. 468 en 512.
Ten aanzien van de boventallige onderwijzers is de gelijk
stelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs practisch
nog niet bereikt. Wanneer op een openbare school aanstelling
van een boventalligen onderwijzer wenschelijk blijkt, behoeft
het College slechts een voorstel aan den Raad te doen; daar
mede is de zaak klaar. Voor het bijzonder onderwijs is bet
echter zoo eenvoudig niet; dit moet allerlei dingen doen,
waardoor deze zaak moeilijk en soms onmogelijk gemaakt wordt.
Eerst moet het leerlingenaantal bij de aanvrage van een
bijzondere school, waar aanstelling van een boventallige leer
kracht voor het onderwijs evenzeer wenschelijk kan zijn als
op een openbare, getoetst worden aan den klassedeeler van
het openbaar onderwijs van het vorige jaar; leidt die toetsing
met den klassedeeler tot een quotiënt, dat aanstelling van
een boventallige leerkracht wettigt, dan kunnen sollicitanten
worden opgeroepen, kan naar de sollicitanten worden geïnfor
meerd, kan een benoeming worden uitgebracht en kan, eenige
maanden later, de benoemde leerkracht in functie treden.
Een bijzonder groote en onaangename moeilijkheid voor de
bijzondere scholen is echter, dat er tusschen het oogenblik
van de, gegrond gebleken, aanvrage en het in-functie-treden
van den benoemde eenige maanden later, iets kan gebeuren,
waardoor de gegrondheid van die aanvrage toch weer weg
genomen wordt, ofschoon intusschen reeds een benoeming
heeft plaats gehad.
Hetgeen, volgens spreker kan gebeuren, is in Leiden dit jaar
inderdaad geschied, toen in den tijd tusschen de aanvrage en
den datum, waarop de benoemde in functie zou treden, iets
plaats had, niet op die bijzondere school, maar bij het openbare
onderwijs, waardoor de zaak een geheel ander aanzien kreeg. In
dien tusschentijd ontstonden n.l. bij het openbare onderwijs
twee vacatures, waarvan het College van Burgemeester en
Wethouders meende, dat het niet noodig was ze aan te
vullen. Doordat er nu bij het openbare onderwijs twee leer
krachten minder waren, werd de klassedeeler, die hier een
groote rol speelt, zooveel grooter en daardoor werd het
quotiënt, dat men verkrijgt, wanneer men het aantal leer
lingen van de bijzondere school deelt door den klassedeeler,
zooveel kleiner, dat de grond voor de aanvrage juist verloren
ging. Het bestuur had sollicitanten opgeroepen, de benoeming
had plaats gehad, de datum voor de indiensttreding was
vastgesteld, maar voor dien datum was de basis, waarop de
geheele zaak rustte, weer verdwenen.
Zulk een ervaring is buitengewoon onaangenaam voor het
bestuur, dat nu zelf moet trachten, of de benoeming ongedaan
te maken, of de kosten voor deze leerkracht geheel voor eigen
rekening te nemen.
Dit is nog het groote verschil tusschen het openbaar en
het bijzonder onderwijs, wat betreft de aanstelling van boven
tallige leerkrachten.
In hun antwoord zeggen Burgemeester en Wethouders, dat
in sommige grensgevallen, zooals dit, inderdaad die onzekerheid
bestaat, maar dat daaraan niets te doen is, tenzij de wet
wordt gewijzigd, of in de geldende jurisprudentie een ver
andering komt.
Spreker vraagt nu: 1®. of in de geldende jurisprudentie
van den laatsten tijd een dergelijke verandering is gekomen,
waardoor de onzekerheid voor het bestuur vermindert of
verdwijnt en 2°. of het bezwaar, dat gerezen is in den tijd
tusschen de aanvrage en de in-fuuctie-treding, weggebleven
zou zijn, de aanvrage dus onaantastbaar zou gebleken zijn, en
dus de zekerheid zou hebben bestaan, dat de nieuwe leerkracht
ook voor rekening van de gemeente zou komen, indien de
in-functie-treding van den benoemde zou hebben plaats gehad,
voordat de klassedeeler was gewijzigd.
De heer Tepe beantwoordt de laatste vraag van den heer
Meijnen bevestigend.
Op de eerste vraag antwoordt spreker, dat de Kroon bij
Koninklijk Besluit van 14 October 1931, n°. 32, heeft beslist, dat
op elk tijdstip in een jaar de berekening volgens art. 100 der
wet kan worden toegepast, terwijl de aldus berekende klasse
deeler der openbare scholen gedurende het geheele jaar geldt
voor de bijzondere als maatstaf bij de toekenning der ver
goeding ex art. 100, zoodat een schoolbestuur volgens dit
Koninklijk Besluit kan vorderen, dat een klassedeeler, die ge
durende een bepaald tijdvak heeft gegolden, voor het geheele
jaar als basis dient voor de berekening der vergoeding.
Volgnr. 468 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 469 tot en met 495, worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 496, luidende: tSubsidiën aan
bijzondere bewaarscholenf 78.000.
De heer Knuttel zegt, dat tot nu toe allerlei uitgaven voor
bijzonder onderwijs behandeld zijn, waartoe de gemeente bij
de wet verplicht is, waarbij spreker het niet noodig vond stil
te staan; hij verklaart zich echter speciaal tegen die uitgaven,
waartoe de wet niet verplicht, voor bijzonder, seetarisch onder
wijs. Spreker acht dat onderwijs, speciaal voor zeer jonge
kinderen, uiterst schadelijk en wenscht geacht te worden tegen
dit volgnr. te hebben gestemd en verzoekt dit ook voor de
andere, dergelijke uitgaven te mogen doen gelden, omdat het
geen zin heeft daarbij telkens weer stil te staan; spreker weet
trouwens niet precies, welke uitgaven verplicht zijn en
welke niet.
Volgnr. 496 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
(De heer Knuttel wenscht geacht te worden te hebben
tegengestemd.)
Bij volgnr. 497 wordt de begrooting van de Plaatselijke
Schoolcommissie voor 1932 zonder beraadslaging of hootdelijke
stemming goedgekeurd, waarna ook dit volgnr. en de volgnrs.
498 tot en met 501 zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
worden aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 502 luidende: i>Subsidie aan
de vereeniging Schoolkindervoeding en schoolkinderklee-
ding"23.500.--.".
waarbij tevens aan de orde komen de voorstellen van
mevrouw Braggaarde Does, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor, bij schoolkindervoeding en
-kleeding, schoenen te verstrekken in plaats van klompen.",
ȟndergeteekende stelt voor, de schoolkindervoeding ook
gedurende de vacantie te verstrekken.",
«Ondergeteekende stelt voor over te gaan tot instelling van
een gemeentelijke Commissie voor schoolkindervoeding en
-kleeding.", en
»Ondergeteekende stelt voor, aan kinderen welke school-
voeding en -kleeding ontvangen, gedurende de schooltijd
pantoffels te verstrekken."
Mevrouw Braggaarde Does zal haar voorstel tot ver
strekking van pantoffels het allerlaatst bespreken, na de be
slissing over de andere 3 voorstellen van haar.
Spreekster heeft in de sectie bepleit, de schoolkindervoeding
en -kleeding in handen der gemeente te brengen, omdat deze
op het oogenblik niet plaats vinden zooals het moet. Door dit
steeds in handen van particulieren te laten, dupeert men de
kinderen en krijgt het eenigszins de strekking van bedeeling.
Daarom is het ook in het belang van de kinderen, dit in
handen der gemeente te brengen. De Overheid heeft tot taak
te zorgen, dat het onderwijs zoo goed mogelijk is; goede