VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
557
maken heelt, in die gehuurde zaal allerlei dingen brengt,
die er niet hooien. Hoe zit dat nu eigenlijk Heeft de pachter,
behalve dat hem het bullet is verpacht, ook nog het recht
het gebouw te ontsieren met reclame en als reclame-opper
vlakte te gebruiken?
De heer Splinter zegt, dat het College hoopt gevolg te geven
aan zijn voornemen om advies in te winnen omtrent ver
betering der acoustiek in de Stadsgehoorzaalhet College heelt
nu iemand, speciaal deskundig op dit gebied, gevonden, die
zal onderzoeken, of het mogelijk is, verbetering aan te brengen.
Spreker geeft toe, dat er in het pachtcontract over een
tooneel- en reclamescherm niets staat, maar zoolang deze
pachter er is geweest, zijn die er geweest; het is zoo'n beetje
een verkregen recht, usance, geworden. Het College zal echter
gaarne aan den wensch van den heer Groeneveld tegemoet
komen om bij eventueele wijziging van het pachtcontract dit
onder de oogen te zien.
Volgnr. 380 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 381 tot en met 388 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 389, luidende: Jaarwedden en
wedden der onderwijzers427.861
waarbij tevens in behandeling komt de motie van den heer
Groeneveld, luidende:
»De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat nabij den
Haagweg en nabij de Heerenstraat ten spoedigste Openbare
Bewaarscholen zullen worden gesticht."
De heer Vos heeft om twee redenen bij de algemeene be
schouwingen niet het woord gevraagd, in de eerste plaats
liggen zoo goed als alle opmerkingen, die hij in de sectie heelt
gemaakt, op het terrein van het onderwijs en zijn zij in de
memorie van antwoord dit volgnummer beantwoord. In
de tweede plaats heeft spreker het als jong Raadslid, die zich
nog in vele zaken moet inwerken en hetgeen tot stand ge
komen is niet heeft zien groeien, verstandig geoordeeld de
eerste maal, dat hij aan de behandeling van de begrooting
deelneemt, zich te bepalen tot een korte bespreking van de
onderwerpen, die hij in de sectie heeft aangeroerd.
Spreker schakelt daarbij onmiddellijk uit: het vervolg
onderwijs en het scboolparlement, waarover spreker liever
met den Wethouder een bespreking zou willen hebben in diens
kabinet, indien spreker daartoe in de gelegenheid wordt gesteld.
De heer Tepe noemt dit een zeer verstandig besluit.
De heer Vos heeft gezegd, dat de Wethouder geen vooruit
ziende politiek voert. Hij heeft dit gedaan onder den indruk
van een verslag van het congres van onderwijzers en onder
wijzeressen uit verschillende Europeesche landen, dat te
Stockholm is gehouden. De deelnemers aan dit congres werden
door de Zweden gebracht in een nieuwe stadswijk, waar te
midden van woningen, die nog niet geheel gereed waren, een
gemeenteschool stond, die afgewerkt en ingericht was en gereed
om de kinderen te ontvangen van de ouders, die zich in de
nieuwe woningen zouden vestigen.
Zoo behoort het ook in Leiden te zijn. De Wethouder weet
uit den aard der zaak, waar hier een nieuwe wijk zal komen.
Hij moet ten minste de hand leggen op een stuk grond, waarop
een school kan worden gebouwd.
Hier wacht men echter af, hoe de kinderen van de nieuwe
bewoners zullen uitzwermen.
Aan den Rijnsburgerweg, in een zich uitbreidend deel van
de gemeente, laat men de voorziening in de behoefte aan
openbaar onderwijs over aan een aangrenzende gemeente.
Bij een vooruitziende politiek zou het anders gaan.
Vervolgens heeft spreker bezwaar tegen de verdeeling van
de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs.
Die scholen heeten alle opleidingsscholen. Er zijn opleidings
scholen voor: de centrale school voor het 7e en 8e leerjaar
(het zgn. eindonderwijs), de scholen voor U.L.O., terwijl er
ook een opleidingsschool is voor H.B.S. en Gymnasium. Burge
meester en Wethouders zeggen in de Memorie van Antwoord,
dat een andere regeling, b.v. de instelling van een soort een-
heidsschool, niet in het belang zou zijn van de kinderen, die
de school voor eindonderwijs zullen volgen en dat door die
vervanging de opleidingscapaciteiten zeer zullen worden
geschaad.
Dat kan spreker met den Wethouder niet eens zijn. Een
begaafd kind op een school voor eindonderwijs is ernstig
gedupeerd, wanneer later blijkt, dat het met goed gevolg
het onderwijs aan een van de beide andere soorten scholen
had kunnen volgen; het aantal ouders, dat zich voor hun
kinderen tevredenstelt met dat eindonderwijs, neemt geregeld
af; er is plaatsruimte tekort voor het aantal aanvragen tot
toelating tot de beide andere soorten scholen. Spreker acht
dat een verblijdend verschijnsel, want dat bewijst, dat steeds
meer ouders gaan gevoelen, aanspraak te kunnen maken op
gelijke ontwikkelingskansen voor hun kinderen, welke eisch
ook is opgenomen in het vrijzinnig-democratisch program.
Bij het bijzonder onderwijs kent men klaarblijkelijk die ver
deeling in scholen niet; op een groot bord aan de bijzondere
school op de Stadhouderslaan leest men tenminste: school
voor lager onderwijs èn opleidingsschool voor uitgebreid lager
onderwijs, beide dus in één gebouw en onder één hoofd; dat
is ook geen wonder, want de regeling bij het openbaar onderwijs
eischt van de ouders, dat zij reeds als hun kinderen 5$ of 6
jaar zijn, zullen beslissen, welk onderwijs zij zullen kunnen
volgen; dat is een onmogelijke eisch, een paedagogisch
monstrum, waarmede de bestaande regeling al geheel is ver
oordeeld. Spreker verzoekt den Wethouder hierover eens zijn
gedachten te laten gaan, waarna hij misschien aanleiding zal
vinden, een beter stelsel voor het gewoon lager onderwijs te
ontwerpen.
Spreker heeft in de sectie gevraagd naar de argumenten
voor de verschillende lengte der zomervacantie op deze 3
soorten van gewone lagere scholen; op de school voor eind
onderwijs bedraagt zij 4 weken, op de opleidingsschool voor
U.L.O. 5 weken en op de opleidingsschool voor gymnasium
en H.B.S. 6 weken. Die vraag van spreker is niet beantwoord,
maar het College zegt een zomervacantie van 4 weken vol
doende te achten voor de gewone lagere school. Hier drukt
het College zich niet goed uit; alle door spreker genoemde
scholen zijn gewone lagere; het College bedoelt hier echter
de school voor eindonderwijs. Spreker is dat niet met den
Wethouder eens, maar dat is de vraag niet; die was: wanneer
het College voor de eene soort school 4 weken voldoende acht,
waarom is dat dan niet voldoende ook voor de andere? Men
mag toch aannemen, dat op al die scholen zoowel leerlingen
als onderwijzend personeel even intens werken; zoodoende
heeft het geen zin, dat op die scholen de zomervacantie een
verschillenden tijdsduur heeft.
In de memorie van antwoord zeggen Burgemeester en Wet
houders, dat de oudeis zich daarover nooit hebben beklaagd.
Het is niet de gewoonte van de ouders om zich over der
gelijke zaken tot den Wethouder van Onderwijs te wenden.
Het vorige jaar heeft men echter aan Burgemeester en Wet
houders een adres gezonden, waarin uniformiteit van de
vacanties werd gevraagd, welk adres werd gesteund door
den Leidschen Bestuurdersbond en, met een enkele restrictie,
door den Centralen Ouderraad, twee lichamen, die een be
duidend aantal ouders vertegenwoordigen.
Burgemeester en Wethouders merken ook op, dat de va
canties worden geregeld bij het leerplan, dat wordt vastgesteld
door Burgemeester en Wethouders in overleg met den Inspec
teur van het Lager Onderwijs. Dit was spreker bekend. Spreker
weet echter ook, dat de Wethouder de zaak aanhangig kan
maken bij de schoolvergaderingen en dat dan de meening
van den Wethouder van Onderwijs of het College van Burge
meester en Wethouders zeer zeker van invloed is. Het kan
dus zeer best veranderd worden, wanneer de Wethouder tot
het inzicht komt, dat voor alle gewone lagere scholen een
zelfde vacantie van een bepaalden tijdsduur noodig en wen-
schelijk is.
In de memorie van antwoord zeggen Burgemeester en
Wethouders, dat een tijdelijke leerkracht de vacanties door
betaald krijgt. De opmerking, die spreker daaromtrent in de
sectie had gemaakt, was gegrond op het feit, dat op 8 Juni
van dit jaar aan Burgemeester en Wethouders een adres met
een vierledig verzoek is gericht, betreffende de tijdelijke leer
krachten en even voor de vacantie het antwoord op dat adres
is binnengekomen, dat aan het eerste deel van het verzoek
zou worden tegemoet gekomen, maar dat op de drie andere
deelen afwijzend werd beschikt. Tot de drie andere deelen
behoorde ook de zaak, die spreker thans behandelt.
Uit de opmerking in de memorie van antwoord moet
spreker dus opmaken, dat het deze vacantie wel is geschied
en het ook in de toekomst zal plaats hebben. Ter wille van
de tijdelijke leerkrachten verheugt spreker zich ten zeerste
over die mededeeling.
In de sectie was spreker niet de eenige, die ten aanzien
van het voorbereidend lager onderwijs meende, dat het besluit,
hetwelk de Raad daaromtrent in het voorjaar van dit jaar
heeft genomen, nog niet voldoende voor het openbaar onderwijs
werd uitgevoerd. In dat besluit staat, dat overeenkomstig het
voorstel van de minderheid van het College nieuwe openbare
bewaarscholen naar gelang van de behoefte zullen worden
ingericht.
Spreker leest in de toelichting tot dit voorstel:
»Naast de bestaande openbare bewaarscholen zullen nog
3 openbare bewaarscholen, elk bestemd voor 200 leerlingen,
moeten worden opgericht."
En even verder:
»Een openbare bewaarschool kan worden gevestigd in het